index - inleiding - gebied - werkwijze - morfologie - planten - dieren - ecologie - streefbeelden

6. Lunetten in ecologisch perspectief

6.1 de ontwikkeling van de huidige waarden

De meeste natuurwaarden van Lunetten zijn relatief nieuwe waarden. Tot de jaren zeventig lag er op de plaats van de huidige wijk Lunetten een agrarisch gebied met zijn eigen natuurwaarden. Deze waarden gingen door de bouw van de wijk grotendeels verloren. Een groot deel van de dieren en planten uit het oorspronkelijke gebied verdween, een kleiner deel kon zich handhaven en bovendien deden nieuwe soorten, in eerste instantie soorten van pioniermilieus, zoals bijvoorbeeld de roodborsttapuit, hun intrede. Er ontstond in feite een geheel nieuw gebied met oude en nieuwe waarden.

De oudste delen van de wijk Lunetten zijn nu zo'n vijfentwintig jaar oud en er is in het gebied een zekere rijping opgetreden. Restpopulaties van soorten die zich uiteindelijk in het nieuwe gebied niet hebben kunnen handhaven zijn verdwenen, evenals de soorten die gebonden zijn aan pioniermilieus. Andere soorten zijn gebleven en sommige nieuwe soorten, zoals soorten die gebonden zijn aan stedelijke milieus en mogelijk ook soorten die tijdelijk verdwenen waren, hebben vaste voet gekregen in de wijk. De planten en dieren die nu in Lunetten voorkomen, zijn dus een mix van oude en nieuwe soorten. In figuur 21 is op schematische wijze de ontwikkeling van de huidige waarden weergegeven.

In het kader van het Integraal Groenplan is de vraag relevant of de potenties van het gebied wel voldoende tot uiting komen in de aanwezige waarden? Met andere woorden komen die gemeenschappen en soorten in de wijk voor die op grond van het aanwezige abiotisch milieu (bodem, water) en het gebruik van de terreinen verwacht zouden mogen worden? Op deze vraag zal in de volgende paragrafen worden ingegaan.

6.2 de levensgemeenschappen van Lunetten

In Lunetten kunnen de volgende levensgemeenschappen onderscheiden worden: Deze levensgemeenschappen zijn geen statische eenheden maar veranderen onder invloed van een reeks van natuurlijke processen in de loop der tijd. Zo kan open water door verlanding overgaan in moeras en uiteindelijk in (broek)bos. Grasland zal zonder beheer overgaan in ruigte, vervolgens in struweel en uiteindelijk in bos. Deze processen waarbij het ene milieu in de loop der tijd overgaat in een andere, wordt successie genoemd.

Door het uitvoeren van beheer kan de successie van een bepaald milieu worden tegengegaan. Door watergangen om de zoveel tijd te baggeren, wordt de verlanding een halt toegeroepen. Door graslanden te maaien, wordt ervoor gezorgd dat het gras blijft. Beheer is dus een manier om een bepaald leefmilieu, een bepaalde levensgemeenschap te bestendigen.

Een levensgemeenschap kan pas tot volle wasdom komen als voldaan is aan een aantal voorwaarden. Een levensgemeenschap kan alleen dan alle voor die levensgemeenschap kenmerkende soorten herbergen als de oppervlakte ervan groot genoeg is, als er voldoende rust is, als het gebruik niet te intensief is en als kenmerkende natuurlijke processen een kans krijgen.

 
Figuur 21. Schematische weergave van de ontwikkeling van de huidige waarden
Als we kijken naar de levensgemeenschappen van Lunetten, dan valt op dat ze slechts geringe oppervlakten beslaan, dat er weinig rust is en dat er weinig ruimte is voor natuurlijke processen. Dit legt zekere beperkingen op aan de potenties van het gebied en komt ook tot uiting in de soorten die er worden aangetroffen, of beter in de soorten die ontbreken. Dit zijn vrijwel zonder uitzondering soorten die een groot oppervlak nodig hebben en een rustige omgeving. Zo ontbreken in de bossen soorten als boommarter, havik, zwarte specht en wielewaal. Ook soorten die zijn aangewezen op oude bossen, zoals glanskop en kleine bonte specht, ontbreken in Lunetten. Grasland beslaat binnen de wijk wel een redelijke oppervlakte, maar als gevolg van de voortdurende verstoring, komen grotere grasland-soorten, zoals weidevogels, niet voor.

Gezien de geringe oppervlakte die de meeste milieus beslaan, zijn de groengebieden van Lunetten het beste te beschouwen als een waterrijk parklandschap met een grote mate van afwisseling. Tot de soorten die min of meer kenmerkend zijn voor dergelijke halfopen, kleinschalige landschappen behoren onder andere groene specht en steenuil.

6.3 minimum populatie-omvang

De meeste leefmilieus in Lunetten beslaan zoals gezegd een geringe oppervlakte. Omdat er een directe relatie is tussen het oppervlak geschikt habitat - het leefmilieu van één specifieke soort - en de omvang van de populatie van die soort (zie onder andere Opdam 1983) houdt dit tevens in dat de populatieomvang van de meeste soorten klein is. Modelberekeningen hebben uitgewezen dat een populatie van een soort een bepaalde minimum-omvang moet hebben om levensvatbaar te zijn (van Dorp et al. 1999). Een levensvatbare populatie is een populatie met een dusdanige omvang dat de kans op uitsterven in een bepaald gebied gering is.
Een levensvatbare populatie, ook wel een duurzame populatie of kernpopulatie genoemd, heeft een dusdanige omvang dat de kans dat die in een tijdsbestek van 100 jaar uitsterft, kleiner is dan 5%.

Het aantal dieren dat nodig is voor een levensvatbare populatie verschilt van soort tot soort.

  • Voor grotere dieren, bijvoorbeeld grote roofvogels, wordt op grond van onderzoek en modelberekeningen aangenomen dat die uit minstens 20 zich voortplantende vrouwtjes moet bestaan.
  • Voor kleinere dieren, bijvoorbeeld zangvogels wordt uitgegaan van 50 reproductieve vrouwtjes.
  • Voor nog kleinere dieren als insecten zijn honderden zich voortplantende wijfjes nodig.
Om een levensvatbare populatie te kunnen vestigen, heeft een soort een bepaalde oppervlakte geschikt leefgebied (habitat) nodig (zie onder andere van Dorp et al. 1999).
Door de geringe oppervlakte van de diverse leefmilieus in Lunetten zijn de populaties van veel soorten die er voorkomen zo klein dat ze erg kwetsbaar zijn – een grote kans hebben om uit te sterven. Dit wordt nog verergerd doordat Lunetten als gevolg van de aanwezigheid van barrières sterk geïsoleerd is met als gevolg dat de populaties van veel soorten niet kunnen worden aangevuld met individuen die van elders komen.

Om te voorkomen dat soorten uit de wijk verdwijnen, staan twee strategieën ter beschikking:

  1. het door inrichting en beheer zodanig verbeteren van de kwaliteit van een leefgebied dat de populatie een levensvatbare omvang krijgt of kan behouden, en/of
  2. het realiseren van verbindingen met de omgeving, zodanig dat als een soort mocht uitsterven, deze de kans heeft het gebied te herkoloniseren.
Binnen Lunetten zullen, gezien de relatief geringe oppervlakte van de verschillende habitats, alleen kleinere soorten populaties van een levensvatbare omvang kunnen bereiken. Voor grotere soorten is dat onmogelijk, omdat ze een te groot oppervlak geschikt habitat nodig hebben. Om ervoor te zorgen dat ook deze soorten aanwezig blijven, zullen, naast een optimalisering van de kwaliteit van de leefgebieden, de relaties met de omgeving versterkt moeten worden.

Dat is geen eenvoudige opgave omdat Lunetten aan drie zijden omringd wordt door drukke wegen (figuur 22). Deze wegen vormen een grote barrière voor vooral soorten van bossen, graslanden en moerassige milieus die zich lopend of kruipend verplaatsen, en zelfs voor vliegende soorten (sommige vlinders) kunnen deze wegen een barrière vormen. Voor diersoorten die aan water zijn gebonden, worden de verplaatsingsmogelijkheden beperkt doordat alle watergangen die de wateren in Lunetten met de omgeving verbinden, door diepe duikers lopen. Behalve de duikers vormen ook de stuwtjes die op een aantal plaatsen in de watergangen zijn aangebracht een barrière, in het bijzonder voor stroomopwaartse verplaatsingen.

Om de huidige waarden van Lunetten op peil houden, is het gewenst dat de relaties met de naburige bossen en wateren in het Kromme Rijngebied hersteld of versterkt worden, zodat de populaties in Lunetten kunnen worden aangevuld met individuen van elders. Voor aan bossen en struwelen gebonden soorten is bijvoorbeeld Amelisweerd, dat op nog geen kilometer afstand van Lunetten ligt, maar daarvan gescheiden is door de spoorlijn en de A27, een mogelijk brongebied.

Stuwtjes vormen een barrière voor de (stroomopwaartse) verplaatsing van vissen (foto H. van den Bijtel)

6.4 de relaties binnen de wijk Lunetten

Door de wijk Lunetten lopen verschillende ecologische verbindingszones die de uitwisseling van individuen van soorten tussen de diverse groengebieden mogelijk moeten maken (figuur 22). Deze zones zijn door de gemeente Utrecht in verschillende beleidsstukken ook als zodanig aangeduid (1995b, 1996: zie ook paragraaf 2.4 en figuur 2).

figuur 22: ecologische relaties
water- en landmilieus

Een ecologische verbindingszone kan voor een dier drie verschillende functies hebben: zone waarlangs die zich verplaatst, foerageergebied en tijdelijk leefgebied. Welke functie een verbindingszone voor een soort heeft of kan hebben, hangt af van de specifieke eisen van die soort, niet in de laatste plaats met betrekking tot het oppervlak. Voor kleine diersoorten kan een smalle verbindingszone al dienst doen als foerageergebied of tijdelijk leefgebied, grotere soorten zullen een smalle verbindingszone uitsluitend kunnen gebruiken als zone om zich te verplaatsen.

Kijken we naar de situatie in Lunetten (figuur 22), dan ligt er dwars door de wijk, van oost naar west, een aantal smalle verbindingszones die bestaan uit een watergang met een grazige vegetatie en opgaande beplanting. De geringe omvang, de onrust en de geringe dekking maakt dat deze zones voor slechts een gering aantal kleine diersoorten functioneel zijn. Ook de functionaliteit van deze zones voor in het water levende dieren is beperkt, voornamelijk door de soms zeer lage waterstanden en plaatselijk grote hoeveelheden organisch materiaal op de bodem.

Niettemin worden deze smalle verbindingszones door onder andere bruine kikkers en enkele algemene bosvogels gebruikt om zich voort te planten en het is aannemelijk dat vleermuizen de zones gebruiken op hun nachtelijke foerageertochten, zowel om zich langs te verplaatsen als om te foerageren. (NB. Helaas waren er over het ruimtegebruik door vleermuizen in Lunetten geen gegevens beschikbaar.)

De zuid-noord verlopende verbindingszones in de wijk (Oud-Wulverbroekerwetering, Inundatiekanaal) zijn robuuster en kunnen door meer soorten worden gebruikt. Voor diverse soorten fungeren deze zones als leefgebied (zie bijvoorbeeld verspreidingskaarten ecologische groepen vogels, par. 5.4.2). Een goed voorbeeld van het gebruik van een verbindingszone als foerageergebied zien we bij visdief. Deze Rode Lijst-soort en koloniebroeder nestelt niet in de wijk, maar komt wel regelmatig foerageren. Al jagend vliegen de vogels heen en weer boven het Inundatiekanaal, van rijksweg A12 naar de fortgrachten en weer terug.

De belangrijkste verbindingszone in de wijk wordt gevormd door de groenstructuren langs de randen, de opgaande begroeiing en sloten op en aan de voet van het talud van de rijkswegen, park De Koppel en het Beatrixpark (aan deze laatste twee gebieden is in het gemeentelijk beleid de functie van kerngebied toegekend; Oost 1998). Deze gebieden aan de randen van de wijk vormen tezamen een vrijwel aaneengesloten soortenrijke groene gordel, die door een groot aantal soorten gebruikt wordt als leefgebied en door sommige grotere diersoorten als foerageergebied.

Om de samenhang tussen de verschillende groene gebieden in de wijk te behouden en zo mogelijk te verbeteren, is het van belang aantasting van de ecologische verbindingszones tegen te gaan, de functionaliteit van de smallere dwarsverbindingen in ieder geval voor bepaalde groepen te verbeteren en aanwezige knelpunten weg te nemen.

6.5 samenvattend

Voor veel soorten is er in Lunetten slechts een geringe oppervlakte geschikt habitat aanwezig. Als gevolg hiervan zijn de populaties meest klein en kwetsbaar. Doordat Lunetten omringd wordt door aanzienlijke barrières (snelwegen) is er, met uitzondering van soorten die goed kunnen vliegen, weinig tot geen uitwisseling van individuen met deelpopulaties in de omgeving mogelijk.

Ter behoud van de huidige soortenrijkdom is het van belang dat: