Noot: Gezien het zeer beperkte resultaat van de vleermuisbezoeken zijn er aanvullende gegevens bij de Vereniging voor Zoogdierbescherming en Zoogdieronderzoek opgevraagd. Deze waren evenwel niet voor handen. Er wordt nog een poging ondernomen om elders gegevens op te vragen. Mochten die beschikbaar komen, dan zullen deze worden verwerkt in het rapport over de streefbeeldfase.
Aan de hand van zicht- en batdetectorwaarnemingen, toevallige waarnemingen en vondsten van verkeersslachtoffers is de aanwezigheid van de volgende 16 soorten zoogdieren vastgesteld:
Met uitzondering van hermelijn en bunzing zijn dit alle soorten die in veel gebieden in Nederland algemeen voorkomen.
bosmuis bosspitsmuis s.l. bruine rat bunzing dwergvleermuis s.l. egel grootoorvleermuis s.l. haas hermelijn konijn mol muskusrat rosse woelmuis veldmuis watervleermuis woelrat
Om een indruk te krijgen van de verdeling van de broedvogels over verschillende habitattypen, zijn de soorten ingedeeld in zeven hoofdecotopen (Sierdsema 1995), te weten open water; riet- en andere verlandingsvegetaties; ruigten; grazige vegetaties; struiken, struwelen en heggen; boomgroepen, open bos en bosranden; opgaande, gesloten bossen. Voor deze bewerking zijn alleen de gegevens van 1997 gebruikt. Aangezien sommige soorten in twee ecologische groepen zijn ingedeeld, is het aantal territoria hoger dan in werkelijkheid werd vastgesteld.
Soorten van gesloten bossen en van struiken, struwelen en heggen hebben het grootste aandeel in de broedvogelbevolking van de groengebieden, zowel als het gaat om het aantal soorten als het aantal territoria (figuur 9). Wat betreft het aantal territoria heeft ook de groep vogels van open water een redelijk aandeel.
Figuur 9. Procentuele verdeling van het aantal soorten en territoria over
de verschillende hoofdecotopen.
Opmerkelijk is het geringe aandeel van vogels van boomgroepen, open bossen en bosranden. Omdat de bospercelen in Lunetten klein zijn en voortdurend afwisselen met open terreintjes is er verhoudingsgewijs erg veel bosrandlengte en daarom zou je verwachten dat deze groep ruim vertegenwoordigd is. Dat dit niet het geval is, is een gevolg van de hoge eisen die de soorten die in deze groep zijn ingedeeld, stellen aan de kwaliteit (rust) en het oppervlak van hun leefgebied. De groep omvat deels soorten van boomgroepen in uiterwaarden en grootschalige moerassen, deels kritische soorten van open bossen en kleinschalige cultuurlandschappen op de hogere zandgronden. Het zijn soorten die in Lunetten niet te verwachten zijn. Dat de begroeiingen in de wijk evenwel een goede structuur bezitten, blijkt wel uit het hoge aandeel van struiksoorten, waaronder zich enkele minder algemene soorten, zoals bosrietzanger en grasmus, bevinden.
De verspreiding van de territoria van vogels uit de verschillende ecologische groepen zijn weergegeven in figuur 10-14. Deze kaarten geven een goed beeld van waar de kernen voor de verschillende groepen liggen.
Tabel 2. Indeling van soorten in de verschillende ecologische groepen (naar Sierdsema 1995)
verspreiding vogels | ||
---|---|---|
open water, n=43 | riet, moeras, n=39 | struiken, heggen, n=199 |
figuur 10 | figuur 11 | figuur 12 |
boomgroepen, n=23 | gesloten bos, n=199 |
---|---|
figuur 13 | figuur 14 |
Binnen het stedelijk gebied van Lunetten kunnen drie vogelgemeenschappen worden onderscheiden. De vogelbevolking van de dichtbebouwde delen met weinig tot geen groen wordt gedomineerd door stadsduif, Turkse tortel en enkele zeer algemene soorten als houtduif, merel, spreeuw, ekster en vink. Kenmerkend is ook het grote aantal vogels dat er de gehele dag door voedsel zoekt, maar (meest) elders broedt, zoals kokmeeuw, gierzwaluw, kauw en zwarte kraai. Meer bijzondere soorten van deze wijkdelen zijn scholekster, die broedt op een grinddak van een kantoorpand nabij het station en zwarte roodstaart die met enkele territoria vertegenwoordigd is.
In de die delen van Lunetten met plantsoenen, tuinen en binnenstedelijke verbindingszones verschijnen een aantal algemene bos- en struikvogels, zoals winterkoning, heggenmus, roodborst, merel, tjiftjaf, koolmees en vink.
Soortenrijker is de vogelbevolking van de wijkdelen die grenzen aan de grotere groen-gebieden. Hier doen soorten als zwartkop, pimpelmees en putter hun intrede. Ook boerenzwaluw en huiszwaluw zijn geregeld in deze wijkdelen waargenomen, en als er water aanwezig is, soepeend en meerkoet.
De betekenis van de broedvogels van Lunetten
De broedvogelbevolking van de groengebieden van Lunetten is goed ontwikkeld, zeker als je in aanmerking neemt dat het hier een stadswijk betreft waar veel storingsbronnen aanwezig zijn, zoals licht, geluid en onrust. Daar komt nog eens bij dat Lunetten geheel omringd is door infrastructuur (rijkswegen, spoorlijn) en daardoor geïsoleerd ligt.
Des te opmerkelijker is het dat er in de broedtijd in de wijk vier Rode Lijst-soorten aanwezig zijn (Lina & van Ommering 1996). Rekenen we de soorten uit de bijlage ook mee dan zijn dat er zelfs zeven (figuur 15). Het gaat om de volgende soorten:
figuur 15: Territoria van Rode Lijst-soorten |
---|
De bruine kikker is in Lunetten een algemene soort die ook
voorkomt in en langs de watergangen in het stedelijk gebied.
Tijdens de bemonstering van de verschillende wateren in het gebied zijn de volgende soorten aangetroffen:
figuur 16: verspreiding bruine kikker |
---|
Er zijn drie soorten groene kikkers in Nederland, de kleine groene kikker of poelkikker (Rana lessonae), de grote groene kikker of meerkikker (R. ridibunda) en de hybride, de middelste groene kikker (R. klepton esculenta). Tijdens deze inventarisatie is dit onderscheid slechts één keer gemaakt. Een in het Beatrixpark gevangen kikker is als middelste gedetermineerd. Deze soort komt waarschijnlijk het meest voor in Lunetten. Daarnaast zijn enkele grote exemplaren gezien die wellicht meerkikkers waren. Er zijn geen dieren gezien of gehoord die aan de poelkikker deden denken. Groene kikkers zijn relatief weinig aangetroffen. In het voorjaar zijn in de smalle slootjes van het Beatrixpark veel dieren gezien en in juli zijn in de brede sloot ten zuiden van de volkstuinen veel larven gevangen. De waarnemingen uit ‘Stadsamfibieën’ bevestigen het voorkomen in het Beatrixpark en het volkstuinencomplex. Daarnaast zijn er diverse meldingen uit de bebouwde omgeving.
Deze resultaten vallen eigenlijk wat tegen. Groene kikkers kunnen ook in oeverzones van grotere wateren voor hun voortplanting goed uit de voeten en daarom zijn ze ook in de fortgrachten en het Inundatiekanaal te verwachten. De Koppel lijkt helemaal een ideaal biotoop en is in juli vrij intensief bemonsterd, maar geen spoor van de groene kikker. De belangrijkste gebieden zijn met deze inventarisatie wel in beeld gebracht, maar kleinere verspreidingslocaties kunnen zijn gemist.
De gewone pad komt overal in Lunetten veelvuldig voor en wordt door bewoners zeer frequent waargenomen in de bebouwde omgeving. De pad plant zich in De Koppel en de bebouwing in dezelfde wateren voort als de bruine kikker. Bij de volkstuinen zijn geen larven gevangen, maar gezien de juvenielen die zijn aangetroffen plant de gewone pad zich ook hier voort. In het Beatrixpark vindt massale voortplanting plaats aan de noordpunt van het Inundatiekanaal. Paddenlarven zijn giftig en worden door vissen niet gegeten waardoor de pad zich ook in visrijke wateren goed kan vermeerderen.
figuur 17: verspreiding kleine watersalamander |
---|
De kleine watersalamander blijkt in heel Lunetten voor te komen en plant zich in zeer veel wateren voort. Op veel plaatsen zijn larven aangetroffen, wat er op duidt dat de kleine watersalamander een ruimere keuze aan voortplantingswateren heeft dan de andere soorten amfibieën (figuur 17). Naast de smalle rijk begroeide sloten worden blijkbaar ook smalle oeverzones in de bredere wateren volop gebruikt voor de voortplanting.
In het kader van het project Stadsamfibieën zijn in 1999 bezoeken gebracht aan bewoners die meldingen hadden gedaan uit tuinvijvers. Bij een bezoek aan de Tankenberg werd verslag gedaan van een grote zwarte salamander met een drakenkam die daar en bij de buren was gesignaleerd. Op grond van de gedetailleerde beschrijving bestaat het vermoeden dat het een kamsalamander is geweest. Volledige zekerheid kan echter pas worden verkregen als de soort in Lunetten een keer gevangen wordt.
Het voorkomen van de kamsalamander in Lunetten is niet geheel onwaarschijnlijk, omdat de soort ten oosten van de stad op meer plekken voorkomt en er vanuitgegaan kan worden dat de soort vóór de aanleg van de A27 en de woonwijk ook in Lunetten voorkwam.
De blankvoorn is verspreid aangetroffen en komt zeer waarschijnlijk in alle bredere wateren voor. Met uitzondering van de sloot parallel aan de Waterlinieweg is hij in smalle sloten weinig aangetroffen. Het broed zoekt vooral met waterplanten begroeide oeverzones op.
Ruisvoorn Scardinius erythropthalamus
De ruisvoorn heeft volgens de kaart een iets kleinere verspreiding als de blankvoorn. Zo is er bijvoorbeeld geen broed waargenomen in het Inundatiekanaal terwijl daar wel op een paar locaties broed van blankvoorn, samen met broed van brasem/kolblei, is gevangen. Wellicht berust dit op toeval, al is bekend dat de ruisvoorn wat kritischer is ten aanzien van zijn leefomgeving en meer begroeiing nodig heeft. De soort staat te boek als limnofiel, maar komt desondanks ook vaak voor in schaars begroeide wateren.
Brasem Abramis brama en Kolblei Blicca bjoerkna
Deze soorten zijn samengenomen omdat de juvenielen niet van elkaar zijn te onderscheiden. Waarnemingen van adulten (een dode en een levende) leken brasems te betreffen. De brasem is ook het meest algemeen van de twee en komt ongetwijfeld in Lunetten voor. Over de aanwezigheid van de kolblei is hier geen uitsluitsel te geven. De waarnemingen van broed zijn duidelijk gerelateerd aan bredere wateren zoals het Inundatiekanaal. De waarneming in hok 138,1-452,7 is wel van een smalle sloot maar deze staat in verbinding met de Oud-Wulverbroekerwetering.
Zeelt Tinca tinca
De zeelt is alleen in de groene randen van Lunetten in rijk begroeide wateren aangetroffen. De meeste waarnemingen betreft juveniele dieren van 2002 en 2001. In dezelfde sloten zijn ook enkele subadulten gevangen en er is éénmaal een groot exemplaar gezien. De volwassen dieren zullen zich waarschijnlijk in de grotere wateren ophouden en trekken de smalle sloten op om te paaien. De jonge zeelten leven vervolgens enige jaren in de sloten waar ze zijn geboren. De zeelt heeft een sterkere binding met een dichte watervegetatie dan de ruisvoorn. Hoewel de vis op redelijk wat plaatsen is gevonden, betrof het meestal slechts 1 exemplaar en bedroeg de grootste vangst 3 stuks. Hoewel de zeelt nooit in grote aantallen wordt gevangen, is hij blijkbaar niet echt talrijk in Lunetten.
Kleine modderkruiper Cobitis taenia
De kleine modderkruiper is verspreid in de randen van Lunetten aangetroffen. Met name de sloot parallel aan de Waterlinieweg bleek een goede vindplaats. De kleine modderkruiper is partieel rheofiel (stroomminnend) en dat komt in de vindplaatsen ook naar voren. In de genoemde sloot staat duidelijk stroming en dat geldt ook voor de plek tussen de stuwen en voor de beide locaties in het noordelijk deel van De Koppel. Naast 'stroomsloten' is de kleine modderkruiper gevangen in oeverzones van grotere wateren. In de sloten van De Koppel-oost is hij niet aangetroffen. Vermoedelijk is houdt de soort minder van dikke modderlagen dan zijn naam doet vermoeden.
Tiendoornige stekelbaars Pungitus pungitus
De soort is alleen aangetroffen in het oostelijk deel van De Koppel in smalle en begroeide sloten. Een verklaring daarvoor is lastig te geven. Wat wel opvalt, is dat in de wateren waar tiendoorns zijn gevangen zo goed als geen andere vissen voorkomen. Wellicht wordt het visje beconcurreerd of zelfs gepredeerd door andere vissoorten en mijdt het daarom grotere wateren.
Snoek Exos lucius
Jonge snoekjes zijn verspreid door het hele gebied gevangen in oeverzones van grotere wateren en in rijkbegroeide smalle sloten. Mogelijk fungeren alle wateren waar nu snoekjes zijn gevangen als paaiplaats, maar het zou ook kunnen zijn dat deze dieren zich al over enige afstand hebben verspreid. Het zou interessant zijn om in april-begin mei (snoek paait erg vroeg) de piepjonge snoekjes te inventariseren en zodoende de paaiplaatsen in beeld te brengen. In ieder geval blijkt de snoek in Lunetten algemeen aanwezig en zich op meerdere plaatsen voort te planten. Aangezien de snoek wordt beschouwd als essentieel onderdeel van een gezonde visstand (predatie van zwakke dieren), is dat dus een verheugend gegeven.
Kroeskarper Carassius carassius
Het voorkomen in Lunetten van de kroeskarper is vanuit natuurperspectief het meest belangrijk. De vis staat op de Rode Lijst in de categorie kwetsbaar. Het kerngebied is de brede watergang ten zuiden van de volkstuinen. Deze is dichtbegroeid met hoornblad en heeft ondiepe oeverzones waar plaatselijk zelfs verlanding plaatsvindt. Ook zijn twee kroeskarpertjes gevangen in een sloot tussen de volkstuinen en het is aannemelijk dat ze in al deze sloten voorkomen. De vangsten betroffen alle jonge dieren tot naar schatting 3 jaar oud. In hok 137,10-452,1 zijn twee exemplaren van 1,5 cm gevangen die bevestigden dat dit water als voortplantingswater wordt gebruikt.
Aal Anguila anguila
De aal staat eveneens op de Rode Lijst in verband met zijn dramatische achteruitgang. Dit heeft echter niet heel veel te maken met de situatie in Nederland en de paling is dan ook geen indicator van ecologisch waardevolle wateren. Toch is het altijd een leuke verrassing er eentje te vangen. De drie exemplaren waren ca. 15 cm lang en hielden zich op in warme, algenrijke oeverzones van grotere wateren in De Koppel-zuid.
Baars Perca fluviatilis
De baars is een algemene vis van uiteenlopende watertypen. Jonge Baarsjes houden zich graag schuil onder drijvende waterplanten of overhangende oevers en zijn daar met het schepnet te verrassen. De vangsten zijn in bredere wateren gedaan. Gezien de vrij kleine vangkans en de geringe eisen die de soort aan het water stelt, kan worden aangenomen dat de baars in alle bredere wateren voorkomt.
De wateren van Lunetten herbergen een redelijke visstand, maar zoals ook al naar voren kwam uit de viswatertypering (zie paragraaf 4.3.2) is verbetering mogelijk. Factoren met een negatieve invloed op de ontwikkeling van de visstand zijn onder andere de zuurstofarmoede en het met name in de zomerperiode lokaal zeer lage waterpeil. Dit is vooral een gevolg van het jarenlang achterwege blijven van noodzakelijke baggerwerkzaamheden. Het ongedaan maken van dit achterstallig onderhoud kan de situatie in gunstige zin beïnvloeden en negatieve trends, zoals de vermoedelijke afname van de ruisvoorn, een aanwijzing voor een achteruitgang van de watermilieus (schriftelijke med. K.M. Verweij), te niet doen.
Hoewel dit niet tot uiting komt in de verspreiding van de verschillende vissoorten is het watersysteem in Lunetten geïsoleerd en gecompartimenteerd door de aanwezigheid van duikers, stuwen en dammen. De mogelijkheden voor uitwisseling en migratie zijn voor vissen dan ook beperkt en dit kan op termijn tot problemen leiden. Het opheffen van met name de isolatie is evenwel niet zo eenvoudig, omdat rekening dient te worden gehouden met verschillen in waterkwaliteit (inlaten van water van mindere kwaliteit).
Alle dagvlinders die in de wijk zijn vastgesteld, komen in Nederland algemeen voor. Van deze aangetroffen soorten staan groot koolwitje, klein koolwitje, klein geaderd witje, citroenvlinder, dagpauwoog, distelvlinder, atalanta, kleine vos, gehakkelde aurelia en landkaartje te boek als zwervers of trekkers waarvan de volwassen vlinders in principe overal kunnen worden waargenomen. Deze soorten kunnen ten dele ook veelvuldig worden gezien in stedelijk gebied, mits er maar geschikte nectarbronnen aanwezig zijn. Voor het afzetten van hun eieren zijn ook deze soorten tot op zekere hoogte afhankelijk van bosranden, struwelen, veldzomen en ruigere vegetaties waar hun waardplanten groeien (Bink 1992). De overige vijf soorten zijn meer plaatsgebonden en stellen wat meer eisen aan hun omgeving.
Zwartsprietdikkopje Thymelicus lineola Groot dikkopje Ochlodes venata Groot koolwitje Pieris brassicae Klein koolwitje Pieris rapae Klein geaderd witje Pieris napi Citroenvlinder Gonepteryx rhamni Boomblauwtje Celastrina argiolus Icarusblauwtje Polyommatus icarus Dagpauwoog Inachis io Distelvlinder Vanessa cardui Atalanta Vanessa atalanta Kleine vos Aglais urticae Gehakkelde aurelia Polygonia c-album Landkaartje Araschnia levana Argusvlinder Lasiommata megera
figuur 18: verspreiding zwartsprietdikkopje |
---|
figuur 19: verspreiding icarusblauwtje |
---|
oud, afgevlogen exemplaar van het icarusblauwtje op een verdorde aar van
glanshaver
Behalve naar de verspreiding is er in een drietal deelgebieden, Beatrixpark, De Koppel-zuid, De Koppel-oost, ook gekeken naar de aantallen waarin de verschillende soorten voorkomen. Hiertoe zijn drie routes uitgezet (zie bijlage Werkwijze). In tabel 3 zijn de resultaten van deze kwalitatieve inventarisatie weergegeven. De waargenomen aantallen zijn slechts een steekproef van de werkelijk aanwezige aantallen en geven niet meer dan een indicatie van de omvang van de populaties. Op grond van deze steekproef is het moeilijk uitspraken te doen over de levensvatbaarheid van de populaties. Om daar iets over te kunnen zeggen, is mede gezien de afhankelijkheid van vlinders van onder andere de weersomstandigheden in de vliegtijd, een onderzoek gewenst dat een reeks van jaren beslaat. (NB. In de literatuur wordt ervan uitgegaan dat bij diersoorten die sterk worden beïnvloed door het milieu (onder andere door het weer), zoals insecten, pas sprake is van een levensvatbare populatie als deze – afhankelijk van de soort – enkele honderden tot duizenden reproductieve wijfjes omvat (van Dorp et al. 1999)).
Het is aannemelijk dat het voortbestaan van de zwervende en trekkende soorten, ondanks de vele barrières waardoor Lunetten omringd is, niet in het geding is. Ook de populaties van het zwartsprietdikkopje en het icarusblauwtje lijken een levensvatbare omvang te hebben, ten minste als de verschillende groengebieden van de wijk als één geheel worden gezien. Voor het behoud van deze soorten is de instandhouding en zo mogelijk versterking van de onderlinge samenhang tussen de groengebieden (verbindingen) dan ook van belang. De aantallen van het boomblauwtje zijn laag, maar dat is overal waar deze vlinder vliegt het geval. Vooralsnog lijkt de blijvende aanwezigheid van deze soort in Lunetten niet in het gedrang te zijn.
Tabel 3. Aantal getelde dagvlinders per route per bezoek
De aantallen van het groot dikkopje en de argusvlinder zijn zeer laag; de eerste soort is op de routetellingen zelfs in het geheel niet waargenomen. Het is twijfelachtig of er in Lunetten van deze soorten wel populaties aanwezig zijn, of dat de waargenomen individuen van elders afkomstige zwervers zijn. Mocht er sprake zijn van populaties, dan zijn deze uiterst klein en dus bedreigd.
Drie soorten die op grond van het aanwezige biotoop te verwachten zijn, zijn in Lunetten niet waargenomen. Het gaat hier om de kleine vuurvlinder, een soort van (droge) graslanden; het bruin zandoogje, een soort van struwelen en bosranden; en het hooibeestje, een soort van (droge) graslanden. Er zijn geen harde conclusies te trekken met betrekking tot de afwezigheid van deze soorten, omdat dit kan berusten op toeval.
Wel is het zo dat op de graslanden in de wijk een (vrij uniform) maaibeheer van toepassing is. Bink (1992) wijst erop dat veel graslandvlinders gebaat zijn bij veel structuur (afwisseling tussen hogere en lagere stukken, jonge en overjarige vegetaties). Deze structuurrijkdom kan gerealiseerd worden door meer variatie aan te brengen in het maaibeheer, bijvoorbeeld door bepaalde stukken eens in de twee jaar te maaien. Dit komt niet alleen ten goede aan graslandvlinders maar ook andere diergroepen en aan de vegetatie. De waarschijnlijke afwezigheid van het hooibeestje duidt volgens Bink (1992) in ieder geval op een situatie die voor graslandvlinders niet optimaal is.
De waargenomen soorten zijn vrijwel alle soorten die algemeen voorkomen in matig voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot basische, stilstaande tot zwak stromende wateren. Waterjuffers en libellen zijn mobiele soorten waarvan de grotere soorten over flinke afstanden kunnen zwerven. Maar ook van de kleinere, tere juffers is waargenomen dat ze met behulp van de luchtstromingen grote afstanden kunnen overbruggen. Deze mobiliteit maakt het lastig harde conclusies te trekken aangaande de ecologische betekenis van het voorkomen van de verschillende soorten. Daarvoor is in feite een uitgebreid meerjarig onderzoek naar de voortplanting van de diverse soorten vereist.
Weidebeekjuffer Calopteryx splendens Houtpantserjuffer Lestes viridis Azuurwaterjuffer Coenagrion puella Variabele waterjuffer Coenagrion pulchellum Watersnuffel Enallagma cyathigerum Lantaarntje Ischnura elegans Grote roodoogjuffer Erythromma najas Kleine roodoogjuffer Eyrthromma viridulum Vuurjuffer Pyrrhosoma nymphula Paardenbijter Aeshna mixta Bruine glazenmaker Aeshna grandis Vroege glazenmaker Aeshna isosceles Glassnijder Brachytron pratense Grote keizerlibel Anax imperator Smaragdlibel Cordulia aenea Bruine korenbout Libellula fulva Gewone oeverlibel Orthetrum cancellatum Bloedrode heidelibel Sympetrum sanguineum Bruin-/steenrode heidelibel Sympetrum vulgatum/striolatum
Er kan echter vanuit gegaan worden dat in ieder geval de meeste kleinere soorten (waterjuffers) zich ook daadwerkelijk in de wateren van Lunetten voortplanten en dat deze voor de grotere soorten, zo die zich er niet ook voortplanten, in ieder geval van belang zijn als foerageergebied.
Om een indruk te krijgen van de aantallen van de verschillende soorten is een drietal routes gelopen waarlangs de waargenomen soorten geteld zijn. Een overzicht van de resultaten van deze routetellingen zijn gegeven in bijlage 7.
In Lunetten zijn drie soorten vastgesteld die op de Rode Lijst (Wasscher 1999) voorkomen, te weten vroege glazenmaker, glassnijder en bruine korenbout, en die bij een inventarisatie in 1997 ook al werden waargenomen.
figuur 20: verspreiding bruine korenbout |
---|
Voor deze diergroep, waarvan de larven op de bodem van de wateren leven, is het van belang dat de noodzakelijke baggerwerkzaamheden gespreid in tijd en ruimte worden uitgevoerd.
De gewone oeverlibel is ook in Lunetten een gewone verschijning