index - inleiding - gebied - werkwijze - morfologie - planten - dieren - ecologie - streefbeelden

5. resultaten

5.1 inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het veldonderzoek aan flora en fauna besproken. Per groep wordt een beschrijving gegeven van de uitkomsten. De bespreking per groep wordt telkens afgesloten met een paragraaf of een alinea waarin in grote lijnen wordt aangegeven wat de knelpunten zijn met betrekking tot het behoud van bepaalde soorten in de wijk en wat de betekenis is van de gevonden typen of soorten voor het natuurbehoud op regionaal of landelijk niveau.

Het doel van deze waardebepaling is tweeledig. Enerzijds geeft het de lezer een indruk van de kwaliteit van de natuur in Lunetten, anderzijds vormt het een onderbouwing van de wensen ten aanzien van bepaalde ingrepen in de inrichting en het beheer van de wijk.

Om een indruk te geven van de betekenis van de voorkomende soorten is bij vrijwel alle groepen het begrip Rode Lijst-soort gehanteerd.

Rode Lijst-soorten zijn soorten die zijn opgenomen op officiële, door het parlement bekrachtigde en in de Staatscourant gepubliceerde lijsten van soorten die gevoelig of kwetsbaar zijn of zelfs direct in hun voortbestaan bedreigd worden. De kwetsbaarheid van deze soorten wordt veelal veroorzaakt doordat ze (zeer) specifieke eisen stellen aan hun leefomgeving. Dat betekent tegelijkertijd dat als de leefomgeving geschikt is voor een Rode Lijst-soort deze vaak ook geschikt is voor andere soorten die ten aanzien van hun leefomgeving minder kritisch zijn.

Rode Lijst-soorten krijgen vanwege hun kwetsbaarheid extra aandacht in het natuurbeleid. Zo zijn er voor verschillende soorten speciale landelijke of provinciale soortbeschermingsplannen opgesteld, waarin gerichte maatregelen zijn opgenomen ter verbetering van de leefomstandigheden voor deze soorten.

Bij het maken van keuzen en het nemen van beslissingen ten aanzien van het te voeren beheer zullen de specifieke eisen die Rode Lijst-soorten (en enkele andere veeleisende schaarse soorten) stellen aan hun leefomgeving richtinggevend zijn.

De mispel met zijn opvallende langwerpige bladeren is veel aangeplant in de struwelen van Lunetten (Foto H. van den Bijtel)

5.2 vegetatie

5.2.1 De vegetatietypen

Op basis van de vegetatieopnamen (bijlage 2) zijn 20 vegetatietypen onderscheiden, die in het onderstaande worden beschreven. Voor de naamgeving van de typen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de vegetatie-indeling uit de Vegetatie van Nederland (Schaminée et al. 1995a, 1995b, 1996, 1998; Stortelder et al. 1999). Het voorkomen van de onderscheiden vegetatietypen is vervolgens weergegeven op een vegetatiekaart (bijlage 3).

Bossen

De bossen in het gebied zijn in meerderheid aangeplant en daarom vormt de boomlaag geen goede graadmeter voor de aard van de vegetatie. Bij de beoordeling van de aanwezige bosvegetaties is daarom uitgegaan van het concept van de potentieel natuurlijke vegetatie (van der Werf 1991), waarbij met name gekeken wordt naar de soorten die voorkomen in de kruid- en struiklaag.

De bossen in Lunetten kunnen vrijwel allemaal gerekend worden tot Alno-Padion, het verbond van els en vogelkers, meer in het bijzonder tot het essen-iepenbos, het Fraxino-Ulmetum (type 1). De kruidlaag van deze bossen wordt gekenmerkt door het voorkomen van onder andere fluitekruid, speenkruid, grote brandnetel, geel nagelkruid, robertskruid, drienerfmuur, hondsdraf, zevenblad, kleefkruid, klimopereprijs en look-zonder-look. Veel van deze soorten zijn stikstofminnend (nitrofiel). Op een enkele plek werd ook groot heksenkruid aangetroffen, een kensoort van de bostypen uit dit verbond. In de struiklaag van deze bossen treden onder andere vogelkers, hazelaar, eenstijlige meidoorn, hondsroos en gewone vlier op. In een nat gebiedsdeel aan de zuidkant van park De Koppel, dat 's winters regelmatig onder water staat, komt een bostype voor dat veel verwantschap vertoont met bossen uit het verbond van wilgenvloedbossen en –struwelen, Salicion albae (2). In de boomlaag, die mogelijk spontaan is, domineert de schietwilg. In de struiklaag zijn onder andere eenstijlige meidoorn, grauwe wilg en gewone vlier aanwezig. In de kruidlaag komen onder andere smeerwortel, gele lis, wolfspoot, haagwinde, riet, rietgras en grote kattestaart voor. Opslag van es en de pleksgewijs hoge bedekking van fluitekruid doen vermoeden dat er een geleidelijke successie naar een bostype van het Alno-Padion optreedt. Van der Werf (1991) rekent binnendijkse wilgenbossen, ook als die regelmatig overstroomd worden, altijd tot de elzenrijke variant van het essen-iepenbos.

Struwelen

Net als de bossen zijn ook veel struwelen in Lunetten aangeplant. Dit blijkt onder andere uit het veelvuldige optreden van mispel, een soort die in Utrecht van nature uiterst schaars is. De struwelen, die als mantels langs bospercelen en als zelfstandige begroeiingen voorkomen, bestaan verder uit onder andere sleedoorn, eenstijlige meidoorn, rode kornoelje, gewone kardinaalsmuts, hondsroos en Spaanse aak. Deze struwelen kunnen worden beschouwd als vegetaties behorende tot het verbond van sleedoorn en meidoorn, Carpino-Prunion (3). In de kruidlaag van deze struwelen komen soorten voor als grote brandnetel, kleefkruid, drienerfmuur, look-zonder-look en hondsdraf.

Onder andere op de taluds van de snelweg komen ruige struwelen voor waarin bramen, plaatselijk samen met wilgen, de boventoon voeren. De syntaxonomische status van dit struweel van bramen en wilgen (4) is onduidelijk. Aangezien dit type alleen op plaatsen wordt aangetroffen waar de bodem verstoord is, onder andere in een strook op het talud van rijksweg A12, is hier vermoedelijk sprake van een storingsvegetatie.

Zomen

De vegetatie van de open stroken tussen de bossen, enkele laanstructuren en een deel van de bosplantsoenen in het bebouwde deel van de wijk kan gerekend worden tot het verbond van look-zonder-look, het Galio-Alliarion (5). De begroeiing komt voor op enigszins beschaduwde, voedselrijke plaatsen en wordt gedomineerd door nitrofiele soorten als grote brandnetel, kleefkruid, hondsdraf, look-zonder-look, fluitekruid, pastinaak en kruipende boterbloem. Grassen, zoals kropaar, ruw beemdgras, kweek en glanshaver, nemen ook een belangrijke plaats in, waardoor de vegetatie er een deel van het jaar uitziet als grasland.

Look-zonder-look aan het begin van de bloei (Foto H. van den Bijtel)

Graslanden

Het overgrote deel van de graslanden in het gebied behoort vegetatiekundig gezien tot het glanshaverhooiland, het Arrhenatherion elatioris. De graslandvegetaties van dit type zijn op grond van het voorkomen van specifieke soorten opgesplitst in vier typen:

  1. Het basistype (6) waarin geen specifieke soorten op de voorgrond treden, maar alleen algemene soorten worden aangetroffen, zoals scherpe boterbloem, rode klaver, pastinaak, veldzuring, smalle weegbree, gewone hoornbloem, gestreepte witbol, beemdlangbloem en fioringras. Dit type beslaat de grootste oppervlakte en wordt overal in het gebied aangetroffen.

  2. Een type met groot streepzaad (7). Dit type komt in kleine oppervlakte verspreid door het gebied voor.

  3. Een type met knoopkruid (8). Dit type komt eveneens verspreid en in kleine oppervlakten voor en is meestal aan te treffen op wat drogere plekken.

  4. Een type met grote ratelaar (9). Dit type komt voor op twee graslandperceeltjes aan de oostzijde van het park en vormt mogelijk een overgang naar vegetaties uit het Dotterverbond (Calthion).
Het glanshaverhooiland is niet het enige graslandtype dat in het gebied aanwezig is. De weilanden naast de stadsboerderij en sommige grasveldjes en grasstroken in het bebouwde deel van de wijk zijn te beschouwen als een rompgemeenschap van ruw beemdgras en Engels raaigras (10). Het zijn soortenarme vegetaties die zich ontwikkelen bij intensieve beweiding en veelvuldig maaien.

Ruigten

Langs de watergangen in het gebied komen stroken voor met hoogopschietende kruiden, zoals echte valeriaan, gewone smeerwortel, koninginnekruid, riet, rietgras, grote kattestaart en grote wederik. Deze vegetaties die te typeren zijn als natte strooiselruigten, Convolvulo-Filipenduletea (11) vormen een overgang naar vegetaties uit de riet-orde aan de natte kant en naar vegetaties uit het verbond van nitrofiele zomen aan de droge kant. Dit type komt in een groot deel van het gebied voor, maar over het algemeen is de oppervlakte beperkt.

Oevervegetaties

De meest voorkomende begroeiingen langs de oevers van de (grotere) wateren in Lunetten zijn vegetaties die behoren tot het riet-verbond, meer in het bijzonder de riet-associatie, Typho-Phragmitetum (12). Dit vegetatietype dat vooral gedijt in ondiep water, komt onder andere langs het zuidelijke deel van het Inundatiekanaal in grotere oppervlakten voor. Riet, en soms grote lisdodde, bepalen het aspect. Tussen deze hoge planten staan diverse andere soorten, zoals waterzuring, wolfspoot, grote egelskop, liesgras, grote waterweegbree, gele lis en grote kattestaart. De vegetaties van dit type zijn in het veld soms moeilijk te onderscheiden van de eerder genoemde natte strooiselruigten.

Langs sommige watergangen komt een begroeiing voor die gedomineerd wordt door liesgras, onder andere langs enkele sloten ten oosten van de stadsboerderij. Deze vegetatie kan gerekend worden tot de rompgemeenschap van liesgras (13). Hoewel deze begroeiing vaak soortenarm is, gaat liesgras meestal wel vergezeld van enkele andere soorten van de riet-orde.

Rietpluim in de winter (foto M. Hidskes)

Watervegetaties

Binnen het gebied zijn verschillende watervegetaties onderscheiden. Het meest voorkomende type zijn vegetaties uit de eendenkroos-orde, de Lemnetalia minoris (14). Sommige kleinere wateren in de wijk worden geheel bedekt door een dik kroosdek, wat duidt op (zeer) voedselrijke en/of sterk beschaduwde omstandigheden. Bijzonderheid van dit vegetatietype is, dat het mobiel is. Onder invloed van de wind kan het kroosdek verplaatst worden, waardoor het nu eens hier, dan weer daar aanwezig is. Vanwege deze mobiliteit is dit vegetatietype alleen dan op de vegetatiekaart opgenomen als in een watergang of in een groter deel daarvan geen begroeiing van ondergedoken waterplanten aanwezig was. Was dat wel het geval dan is op kaart het type van de ondergedoken vegetatie aangegeven.

In enkele sloten zijn vegetaties aangetroffen die gedomineerd werden door kranswieren, meer in het bijzonder door gewoon kransblad. Deze vegetaties kunnen gerekend worden tot het verbond van gewoon kransblad, het Charion vulgaris (15).

Op de grotere wateren, zoals het Inundatiekanaal en de fortgrachten, komen vegetaties voor waarvan het aspect bepaald wordt door gele plomp. Deze begroeiingen kunnen gerekend worden tot het waterlelie-verbond, het Nymphaeion (16). Tussen de grote drijvende bladeren van gele plomp kunnen kleinere planten als kroossoorten schuilgaan en eronder ondergedoken waterplanten, zoals fonteinkruiden, hoornblad en smalle waterpest.

Het vierde onderscheiden type betreft een watervegetatie met fonteinkruiden die gerekend kan worden tot het verbond der kleine fonteinkruiden, het Parvopotamion (17).

Het betreft hier meest ijle vegetaties met naast draadvormige fonteinkruiden, vaak enkele andere soorten, zoals kroos, fioringras, riet en liesgras. Ze komen met name voor in de kleinere watergangen, verspreid door het gebied.

Het laatste onderscheiden type bestaat uit vegetaties die gedomineerd worden door sterrekroos. Ze komen over grotere oppervlakten voor in de zogeheten 'pekelsloot' aan de voet van het talud van rijksweg A12. Tussen de grote kussens sterrekroos komen plaatselijk kleine fonteinkruiden voor en veelal drijven er kroossoorten aan het oppervlak. De vegetatiekundige positie van deze begroeiingen is niet geheel duidelijk. De sterrekroos-vegetaties (18) kunnen vermoedelijk het best worden ingedeeld in het verbond van grote waterranonkel.

Vegetaties van storingsmilieus

Vooral in het bebouwde deel van de wijk komen vegetaties voor die gedijen in een voedselrijk milieu op plaatsen met veel betreding of waar water stagneert. Deze begroeiingen zijn alleen gekarteerd als ze over een wat grotere oppervlakte voorkwamen.  Ze behoren tot de weegbree-klasse, Plantaginetea majoris (19). Binnen deze klasse worden twee verschillende orden en verbonden onderscheiden, maar omdat de vegetaties binnen het stedelijk milieu vaak fragmentair ontwikkeld zijn, is er geen verdere opsplitsing gemaakt. Ten slotte is ook nog een vegetatietype onderscheiden waarin Deens lepelblad en andere zogenaamde 'pekeladventieven' op de voorgrond treden. Deze vegetatie komt voor langs sommige (grotere) wegen in het gebied en gedijt in het zilte milieu dat als gevolg van de aanvoer van zout (gladheidsbestrijding) in de eerste decimeter langs de weg is ontstaan. Ook dit type (20), dat het beste kan worden opgevat als een rompgemeenschap uit de zeevetmuurklasse, Saginetea maritimae, is alleen dan gekarteerd als het over een grotere oppervlakte aanwezig was.

5.2.2 De waarde van de vegetaties van Lunetten

Een aantal van de in Lunetten voorkomende vegetaties kunnen zonder meer waardevol worden genoemd. In de eerste plaats dienen in dit verband de bossen en struwelen te worden genoemd. Deze ontlenen hun waarde niet zozeer aan de soortensamenstelling – immers, de vegetaties bestaan voornamelijk uit algemene soorten – maar aan hun structuur en dan met name de structuur van de randen. Aan de rand van veel bospercelen is sprake van een mooie overgang van opgaand bos naar struweel naar open grasland. Hoewel deze situatie voortkomt uit de aanleg, is deze daarom niet minder waardevol. Het beheer van deze elementen dient dan ook gericht te zijn op het handhaven van de huidige structuurvariatie. Dit wordt bereikt door periodiek afzetten, waarbij er gefaseerd moet worden gewerkt.

Ook een deel van de graslandvegetaties van Lunetten is te beschouwen als waardevol. Dit geldt in het bijzonder voor de ratelaargraslandjes en voor de graslandjes met groot streepzaad en gewone agrimonie. Deze graslandjes beslaan slechts een klein deel van de totale oppervlakte grasland. De waarde van de andere graslanden is beperkt. Mogelijk kan de waarde hiervan verhoogd worden door een geringe aanpassing van het maaibeheer (meer spreiding van maaibeurten in ruimte en tijd).

Voorts zijn de watervegetaties waarin kwelindicatoren aanwezig zijn, zoals waterviolier en enkele soorten kleine fonteinkruiden, van betekenis. Het oppervlak van dergelijke vegetaties zou nog vergroot kunnen worden door de sloten te schonen, plaatselijk wat te verdiepen of te voorzien van plasbermen.

De overige vegetaties die in de wijk zijn aangetroffen, bestaan uit (vrij) algemene soorten en zijn ook in de omliggende gebieden ruim voorhanden. Hoewel deze begroeiingen (ruigte-, zoom- en oevervegetaties) algemeen zijn, is het wel bijzonder dat ze hier in een zo goed ontwikkelde vorm in stedelijk gebied worden aangetroffen. Bovendien zijn ze van grote betekenis voor de fauna (zie verder). Instandhouding ervan door periodiek en pleksgewijs maaien (zoom-, ruigte- en oevervegetaties) is dan ook gewenst.

5.3 flora

In totaal zijn er in Lunetten zo’n driehonderd soorten wilde planten vastgesteld (bijlage 4). Soorten die vermoedelijk uit tuinen zijn ontsnapt, zijn niet in de lijst opgenomen. Het vrij hoge aantal soorten wordt mede veroorzaakt door alle menselijke activiteiten die hun invloed hebben op de samenstelling van de flora, zoals bijvoorbeeld de verspreiding van een aantal specifieke soorten via de spoorbaan.

Van de aangetroffen soorten zijn er drie opgenomen in het voorstel voor een herziene Rode Lijst van Bedreigde en Kwetsbare Vaatplanten in Nederland (van der Meijden et al. 2000). Dit zijn kamgras Cynosurus cristatus, goudhaver Trisetum flavescens en gewone agrimonie Agrimonia eupatoria.

Kamgras is een soort van vochtige, licht bemeste en beweide graslanden die in de afgelopen decennia landelijk gezien sterk is achteruitgegaan. In Lunetten is de soort zowel in het Beatrixpark als in park De Koppel aangetroffen (figuur 6).
Goudhaver is eveneens een soort van vochtige, bemeste graslanden die bij sterke bemesting en beweiding het veld ruimt. In Lunetten is de soort aangetroffen in het Beatrixpark (figuur 7).
Gewone agrimonie is een soort van kalkrijke zomen die in Lunetten evenwel meest in grasland groeit. De soort werd het meest aangetroffen in het graslandperceel waar ook goudhaver werd gevonden (figuur 8) en waar in de jaren negentig ook nog bevertjes Briza media en geelhartje Linum cartharticum zijn aangetroffen. Deze beide soorten, eveneens Rode Lijst-soorten, zijn niet meer vastgesteld, maar het is niet uitgesloten dat ze over het hoofd zijn gezien.

verspreiding Rode Lijst soorten
kamgras goudhaver gewone agrimonie
figuur 6 figuur 7 figuur 8

Naast genoemde Rode Lijst-soorten is van nog enkele andere soorten die kenmerkend zijn voor bepaalde habitats een verspreidingskaart gegeven (bijlage 5). Het gaat hier om grote ratelaar Rhinantus angustifolius, een soort van grazige, weinig bemeste en tamelijk vochtige graslanden; knoopkruid Centaurea jacea en groot streepzaad Crepis biennis, twee soorten van matig droge tot vochtige hooilanden; speenkruid Ranunculus ficaria en groot heksenkruid Circaea lutetiana, beide soorten van vochtige bossen, hoewel de eerste ook in grasland kan voorkomen; gewoon kransblad Chara vulgaris, een soort van basische, voedselrijke wateren, en haarfonteinkruid Potamogeton trichoides, een soort van sloten met matig voedselrijk water die veelvuldig voorkomt op plaatsen waar kwel optreedt. Van deze soorten zijn speenkruid en grote ratelaar opgenomen op de Kensoortenlijst van de gemeente Utrecht (van den Hurk et al. 1998a).

Al vroeg in het jaar kleuren de essen-iepenbossen en sommige slootkanten geel van het bloeiende speenkruid (foto H. van den Bijtel)

Het grote aantal plantensoorten dat in Lunetten voorkomt, is enerzijds een gevolg van de gevarieerde opbouw van het gebied (veel verschillende habitats), anderzijds van de invloed van de mens. Verschillende soorten zijn er bewust aangeplant of uitgezaaid, andere zijn ontsnapt uit tuinen en weer andere zijn bij toeval door de mens aangevoerd.

Er komen, mede als gevolg van de beperkte abiotische variatie, in het bijzonder de vrij uniforme bodemgesteldheid, slechts drie Rode Lijst-soorten voor. De populaties van deze soorten zijn meest klein en beperkt tot één of enkele locaties. De geringe omvang en de geïsoleerde ligging van deze populaties maakt ze kwetsbaar. Er weinig voor nodig, bijvoorbeeld ongunstige klimatologische omstandigheden of een ongelukkig geplande maaibeurt, om deze soorten te doen verdwijnen. Om de populaties van deze soorten te behouden en zo mogelijk te versterken, is het zaak een gericht beheer te voeren.