Ten behoeve van de bouw van de wijk Lunetten zijn er ter plekke grote hoeveelheden zand opgespoten (zie foto 4) en is de bodem in een groot deel van het gebied sterk verstoord. Alleen langs de randen is de oorspronkelijke bodem grotendeels intact gebleven.
Lunet 4 (foto M. Hidskes)
Al ver voor de aanleg van de wijk werd de natuurlijke bodemopbouw verstoord door de bouw van de fortificaties in het noordwesten. Aan deze zogeheten Lunetten ontleent de wijk haar naam.
Figuur 3. Bodems van het onderzoeksgebied
De meeste watergangen in het gebied worden beheerd door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Slechts de kleinere sloten in het gebied worden beheerd door de gemeente Utrecht (Bron HDSR 2001) (figuur 4).
De wateren in de wijk Lunetten maken deel uit van twee verschillende watersystemen (Janse & Kools 1985).
De watergangen in de wijk hebben naast een recreatieve (sportvissen), landschappelijke en ecologische functie, primair tot doel het overtollige (regen)water af te voeren. De wijk Lunetten bezit een verbeterd gescheiden rioolstelsel (Janse & Kools 1985). Dit houdt in dat het afvalwater van de woningen en het regenwater (met straatvuil) via aparte buizen worden afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie in Overvecht. Als het systeem bij hoosbuien niet al het water kan verwerken, wordt het teveel aan water via overstortputten geloosd op de watergangen.
Waterkwaliteit
Figuur 4. Waterhuishouding en -beheer In mei en juli 2002 zijn op een achttal monsterpunten gegevens verzameld over de waterkwaliteit. Deze metingen zijn uitsluitend te gebruiken als indicatie voor de kwaliteit van het water in de diverse watergangen in de wijk.
punt pH EGV [μS/cm] NO3 [mg N/l] PO4 [mg P/l] O2 [mg/l] Doorzicht [cm] mei juli mei juli mei juli mei juli mei juli mei juli 1 8,1 8,4 452 471 1 2 0,2 0,1 5,1 3,1 30 40 2 7,2 7,3 293 320 <0 <0 <0,1 <0,1 6,2 5,5 >30 >30 3 8,2 8,6 384 392 <0 <0 <0,1 <0,1 5,8 6,1 45 40 4 8,0 7,8 312 410 <0 <0 <0,1 <0,1 5,4 4,7 >35 >20 5 8,6 8,6 470 422 <0 <0 <0,1 <0,1 6,4 6,5 50 >50 6 8,5 8,8 358 332 <0 <0 <0,1 <0,1 6,2 6,3 50 50 7 8,7 8,6 413 406 <0 <0 <0,1 <0,1 5,9 5,7 45 35 8 8,8 8,4 309 343 <0 <0 <0,1 <0,1 6,7 5,2 >40 >40
Tabel 1. Resultaten van de waterkwaliteitsmetingen per monsterpunt
- Zuurgraad (pH) De meeste wateren in Lunetten zijn zwak basisch tot basisch (pH>7,5). De laagste waarden zijn gemeten in de spoorsloot, waarvan het water min of meer neutraal is (tabel 1).
- Elektrisch geleidingsvermogen (EGV) Het EGV is een maat voor de ionenrijkdom, de hoeveelheid opgeloste stoffen, in het water. De meeste wateren zijn matig ionenarm tot matig ionenrijk (EGV>250). Ook voor het EGV zijn de laagste waarden gemeten in de spoorsloot (tabel 1).
- Nitraat en fosfaat Deze beide stoffen bepalen in sterke mate de voedselrijkdom van het water en zijn van belang als voedingsstof voor planten. Bij hoge concentraties van deze beide stoffen kunnen evenwel problemen optreden, zoals bijvoorbeeld algenbloei.
Van beide stoffen zijn alleen in het water van Lunet 3 (monsterpunt 1) hogere waarden gemeten; het water is hier relatief rijk aan zowel nitraat als fosfaat. In alle overige wateren zijn slechts geringe concentraties van beide stoffen vastgesteld en zijn ten hoogste matig rijk aan nitraat en fosfaat (tabel 1).
- Zuurstof De wateren in Lunetten zijn over het algemeen matig zuurstofarm tot matig zuurstofrijk. Opvallend is de lage waarde tijdens de juli-meting in Lunet 3 (tabel 1). Overigens moet worden opgemerkt dat de waarde van deze metingen beperkt is, aangezien het zuurstofgehalte van het water in de loop van de dag sterk kan variëren.
Op 31 december 2002 zijn door leden van de AUHV (Boom & van der Steen 2002) metingen verricht van het zuurstofgehalte van het water in de fortgrachten en het Inundatiekanaal. Op alle monsterpunten (figuur 4) vonden zij zuurstofverzadigingswaarden die onder het minimum van 50% liggen, waarbij de laagste waarden (<40%) werden aangetroffen op monsterpunten VII en VIII. Op grond van deze metingen trekken zij de voorlopige conclusie dat er sprake is van een ernstige zuurstofarmoede die vooral bij ijsbedekking tot problemen voor de visstand kan leiden.
- Doorzicht Alle wateren in Lunetten kunnen gekwalificeerd worden als vrij helder met een doorzicht van meer dan 25 cm. In verschillende wateren reikte het zicht tot op de bodem. In tabel 1 is dit weergegeven met een 'groter dan'-teken.
Kwel
Langs de randen van diverse sloten in Lunetten is aan de hand van bepaalde verschijnselen (bacterievliezen, ijzerneerslag en plantengroei) de aanwezigheid van uittredend grondwater (kwel) vastgesteld. Kwel is van betekenis omdat het grondwater dat aan de oppervlakte komt, schoon is en vaak enigszins kalkhoudend.
Door de vrij constante toevoer van schoon grondwater zijn locaties waar kwel optreedt bij uitstek geschikt voor (kleinschalige) natuurontwikkeling, zoals het graven van poelen en plasbermen, omdat hier in principe bijzondere levensgemeenschappen kunnen ontstaan. In figuur 5 zijn de locaties weergegeven waar kwel is vastgesteld.
figuur 5: Kwellocaties Organisch afval en rottingsslib
De bodem van veel wateren in Lunetten is bedekt met een dikke laag organisch afval (blad, takken, etc.) en/of een (vrij) dikke laag rottingsslib. Dit heeft tot gevolg dat de waterdiepte in sommige watergangen zeer gering is, waardoor ze voor in het water levende organismen deels ongeschikt worden. Bovendien kan de vertering van het vele organische afval ook leiden tot zuurstofarmoede. Behalve afval van organische herkomst komt er in sommige watergangen ook veel afval van menselijke makelij voor. Dit is in het bijzonder het geval in de spoorsloot.
Al met al kan gesteld worden dat door de ophoping van organisch en menselijk afval de geschiktheid van de watergangen voor in het water levende organismen afneemt, alsook de waterkwaliteit. Vanuit dat licht bezien is een gefaseerde verwijdering van afval en slib (baggeren) wenselijk.
Afstervende plantenresten vormen na verloop van jaren een dikke laag bagger op de bodem van de watergangen (foto M. Hidskes)
Viswatertypering van de belangrijkste watergangen
De belangrijkste wateren in Lunetten (fortgrachten, Inundatiekanaal) kunnen getypeerd worden met het systeem van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. Binnen dit systeem wordt onderscheid gemaakt tussen ondiepe en diepe stilstaande wateren. Deze hoofdtypen worden op grond van de visgemeenschappen verder onderverdeeld in vier typen. De wateren in Lunetten behoren tot het blankvoorn-brasemtype (ondiep III), plaatselijk zelfs tenderend naar het brasem-snoekbaarstype (ondiep IV) (schriftelijke med. K. M. Verweij). Wateren van het blankvoorn-brasemtype hebben een eutroof karakter, mede als gevolg van nutriëntentoelevering vanuit het bodemsubstraat, een beperkt doorzicht in de zomerperiode (40-60 cm) en hebben een (zeer) matig ontwikkelde watervegetatie (Quak & van der Spiegel 1992, Zoetemeyer 1999). Bovendien bieden dergelijke wateren aan relatief weinig vissoorten goede ontwikkelingsmogelijkheden. Bij wateren van het brasem-snoekbaarstype is dit in nog sterkere mate het geval.
Vanuit ecologisch oogpunt is het wenselijk te streven naar typen met een minder eutroof karakter, een beter ontwikkelde watervegetatie en ontwikkelingsmogelijkheden voor een groter aantal vissoorten. In de systematiek van de OVB zijn dit het snoek-blankvoorntype (ondiep II) en het ruisvoorn-snoektype (ondiep I). Dit lijkt een reële optie aangezien de huidige toestand vermoedelijk vooral veroorzaakt wordt door de jarenlange bagger-achterstand (schriftelijke med. K. M. Verweij).
Het Inundatiekanaal (Foto H. van den Bijtel)