Natuurlijk Lunetten integraal groenplan, deel 2 : streefbeelden

index - inleiding - werkwijze - landschap - ecologie - functie/gebruik - samenhangen - zonering - maatregelen - matrix

8. Beheers- en inrichtingsmaatregelen

In dit hoofdstuk worden de voorgestelde beheers- en inrichtingsmaatregelen en de keuze van de locaties waarop ze betrekking hebben, besproken en onderbouwd. Voorbeelden van een deel van deze maatregelen zijn uitgewerkt in een matrix.

8.1 beheersmaatregelen

In deze paragraaf worden alleen maatregelen die afwijken van het thans gevoerde beheer en enkele specifieke beheersmaatregelen besproken. Deze maatregelen zijn tevens op kaart weergegeven.

8.1.1. opgaande elementen

bossen

Bij het beheer van bossen kunnen in grote lijnen vijf beheersvormen worden onderscheiden, te weten: Redenerend vanuit het streven naar een zo groot mogelijke biodiversiteit, die te realiseren is door het toepassen van verschillende beheersvormen, is ervoor gekozen de laatste vier beheersvormen in te zetten in de wijk Lunetten. Het ontwikkelen van middenbos wordt voorgesteld voor de bossen aan de oostkant van park De Koppel op grond van de volgende argumenten: Een hakhoutbeheer zou op deze locatie een alternatief kunnen zijn voor een middenbosbeheer. Het instellen of continueren van een hakhoutbeheer wordt voorgesteld voor een boscomplex in het zuiden van park De Koppel, een wilgenbosje op de geluidswal ten zuiden van de Stadsboerderij en voor de elzensingels rond de lunetten. De keuze is op deze locaties gevallen vanwege: De ontwikkeling van bos met verhoogde natuurwaarde wordt voorgesteld voor de geluidswal aan de zuidwest- en westkant van Lunetten en wel om de volgende redenen: De ontwikkeling van natuurbos wordt voorgesteld voor het boscomplex ten zuidwesten van de sleehelling. Hiervoor kunnen de volgende argumenten worden aangedragen: Natuurbos op deze plek levert geen gevaar op voor omwonenden.

bomenrijen, lanen en solitairen

De meeste van deze elementen zijn beeldbepalend en moet bij het beheer het behoud van het landschappelijk beeld voorop staan. Concreet betekent dit dat het beheer zo dient te worden uitgevoerd dat het beeld zo min mogelijk wordt aangetast. Dit kan doorgaans het beste bereikt worden door het noodzakelijke beheer gespreid in ruimte en tijd uit te voeren. Zo verdient het aanbeveling lanen van snelgroeiende, maar weinig duurzame populieren tijdig te verjongen door om de zoveel tijd enkele oudere of zwakkere bomen te vervangen door jonge aanplant.

In geval er sprake is van zeer markante bomen, bijvoorbeeld zeer oude bomen of solitairen, dient zoveel mogelijk gestreefd te worden naar behoud, mits dit geen gevaar voor de omgeving oplevert.

bosplantsoenen en sierheestervakken in het bebouwde gebied

Deze beide elementen vallen onder het stadsgroen en hebben een geringe ecologische waarde (zie par. 7.2). Door de ligging temidden van bebouwing hebben bewoners vaak een band met de dieren en planten die in deze elementen leven. Als gevolg hiervan leidt het vellen van struiken in bosplantsoen of het wegsnoeien van een volledige sierheesterbegroeiing nogal eens tot veel commotie. Om dit voorkomen en er tevens voor te zorgen dat er voldoende geschikt leefgebied voor dieren en planten overblijft, is het wenselijk het beheer te spreiden in ruimte en tijd (faseren).

8.1.2 grazige begroeiingen

graslanden

Graslanden kunnen op tal van manieren beheerd worden. De belangrijkste tweedeling is die tussen begrazen en maaien. Binnen een maaibeheer staan verschillende mogelijkheden met betrekking tot de frequentie en het tijdstip van maaien open. De meest toegepaste maaibeheersvormen zijn: Voor Lunetten wordt voorgesteld naast het reguliere hooiland- en gazonbeheer pleksgewijs een roulerend maaibeheer in te stellen of een maairegime waarbij 1 keer in het jaar gemaaid wordt. Het doel hiervan is kansen te scheppen voor soorten die nu zeer schaars zijn of ontbreken doordat er vrijwel geen overstaande grazige vegetaties zijn. Het goeddeels ontbreken van een soort als het zwartsprietdikkopje, die als ei op . overstaande grashalmen overwinteren, is hier vermoedelijk op terug te voeren. De keuze van de locaties is gebaseerd op de volgende argumenten: Bij de extensievere maairegimes dient terderge rekening te worden gehouden met het feit dat planten (bloeitijd) en dieren (voortplanting) zich na verloop van tijd hierop instellen. In het bijzonder de maaidata hebben beperkte marges. Een late of vroege maaibeurt kan onbedoelde maar daarom niet minder desastreuze gevolgen hebben. Naast maaien en hooien wordt voorgesteld om een aantal graslanden extensief te laten begrazen, dan wel hier voor- of nabeweiding toe te passen. De motivatie hiervoor is dat begrazen leidt tot een heel ander type grasland waarin weer nieuwe soorten kansen krijgen (biodiversiteit). De locatiekeuze is enerzijds gebaseerd op de actuele situatie en anderzijds op het feit dat de gekozen graslanden nu al omheind zijn of omringd door sloten zodat er geen verdere kosten hoeven te worden gemaakt voor het plaatsen van rasters.

8.1.3 watergangen

water

In veel wateren in de wijk is de bodem bedekt met een dikke laag organisch afval en rottingsslib. Dit heeft verschillende nadelige effecten. In de eerste plaats kunnen deze watergangen minder water bergen, waardoor er in droge perioden een watertekort kan ontstaan. In de tweede plaats verbruiken rottingsprocessen een groot van de zuurstof in het water met als gevolg dat er een zuurstoftekort ontstaat (vissterfte). In de derde plaats kan er algenbloei en stankoverlast optreden.

In het rapport over de Inventarisatiefase is baggeren dan ook opgevoerd als een belangrijk middel om de natuurwaarden van de wijk te verbeteren. Inmiddels zijn de plannen om de watergangen in de wijk te baggeren in een vergevorderd stadium. In deze plannen zullen de werkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd, teneinde de schade voor de in het water levende organismen zoveel mogelijk te beperken (zie bijlage xx).

oevers

De begroeiing van de oevers van in het bijzonder de grotere watergangen dienen eens per jaar of per twee jaar gemaaid te worden om de vochtige rietruigten in stand te houden. Blijft het maaien achterwege, dan zullen de rietruigten op ten duur verbossen, waardoor enkele kwetsbare soorten, zoals de rietzanger, zullen verdwijnen.

Aangezien veel soorten die in dit milieu leven, baat hebben bij een zekere mate van verticale structuur (afwisseling tussen hoog en laag) kunnen pleksgewijs enkele struiken gespaard worden. Ook kan het overslaan van stukken van de oeverzones bij het maaien een positieve invloed hebben.

8.2 inrichtingsmaatregelen

Ook de voorgestelde inrichtingsmaatregelen hebben ten doel de bestaande waarden te behouden of te versterken, en op beperkte schaal nieuwe waarden te creëren door het benutten van de aanwezige potenties. Het gaat om de volgende maatregelen:

verflauwen oevers en aanleggen slootverbredingen

Veel watergangen in de wijk hebben vrij hoge steile oevers met weinig begroeiing. Deze oevers zijn voor soorten van moerassige milieus van weinig waarde. Door deze sloten te voorzien van flauwe oevers (plas- en drasbermen) en pleksgewijs enkele slootverbredingen te realiseren ontstaan er mogelijkheden voor een oevervegetatie en daarmee voor soorten, zoals de ringslang, die aan dergelijke moerassige begroeiingen gebonden zijn.

De keuze van de locaties voor deze maatregel is gebaseerd op de huidige staat van de watergangen en op de wens de verbindende functie van de groene zoom rond Lunetten die vooral voor soorten van natte ruigten en moerassige milieus weinig betekenis heeft, te versterken.

graven van poelen

Een van de biotopen die op dit moment in Lunetten grotendeels ontbreekt, is geïsoleerd stilstaand water. Dergelijke wateren, waar ook poelen toe gerekend worden, zijn erg in trek bij amfibieën en libellen, maar ook ringslangen houden zich veelvuldig bij poelen op. Op de kaart zijn enkele locaties voor het graven van poelen aangegeven. De keuze van de locaties is vooral ingegeven door landschappelijke motieven. Ecologisch gezien zijn er veel meer locaties waar een poel gegraven zou kunnen worden. In die zin is de locatiekeuze dus arbitrair.

De aanleg van een poel kan gefinancierd worden met gelden van het Groene Web. Hiervoor zijn al vergevorderde plannen. Een groter probleem is de financiering van het onderhoud. Mogelijk kan dit worden uitgevoerd door een vrijwilligersorganisatie, bijvoorbeeld de Werkgroep Groenbeheer Lunetten of het BOL.

aanleg van enkele vissteigers

Om vertrapping van de oevervegetatie en de oever zelf tegen te gaan kunnen er langs het Inundatiekanaal mogelijk enkele vissteigers worden aangelegd (op de kaart is een zoekgebied aangegeven). Om de bescherming van de oevervegetatie te kunnen waarborgen is het van belang dat zich onder de steigers nog een vegetatie kan ontwikkelen. Kortom, de steigers mogen geen onderbreking van het oevermilieu gaan vormen. Daarnaast dient er op gelet te worden dat de constructies landschappelijk goed worden ingepast. Als blijkt dat deze voorzieningen beantwoorden aan het beoogde doel, kunnen ze ook op een enkele plaats langs de fortgrachten worden aangelegd, aangezien de oevervegetatie ook hier pleksgewijs volledig vertrapt wordt.

Ten aanzien van het beheer en het onderhoud van de vissteigers (ook van de begroeiing onder de steiger) kan mogelijk een gebruiks- en onderhoudsovereenkomst met bijvoorbeeld de Algemene Utrechtse Hengelsport Vereniging worden opgesteld.

aanleg van faunapassages

Ten einde de uitwisseling van individuen van soorten tussen de groengebieden in de wijk en met die daarbuiten mogelijk te maken en daarmee de voorwaarden te scheppen voor een minimale immigratie, kunnen op een aantal plaatsen faunapassages worden aangelegd. Het gaat hierbij om droog-natte verbindingen (Lunet 2-Lunet 3, het station, nabij het kunstwerk bij Goeree-Treek, Oude Liesbosweg, Lunettenbaan) en om twee droge verbindingen (Brennerbaan, het fietsviaduct over de A12).

Een deel van deze voorzieningen is mogelijk te verwezenlijken in het kader van werken die op stapel staan dan wel in de planvormingsfase verkeren (verbreding spoor, herinrichting stationsplein).

In de matrix worden deze maatregelen aan de hand van illustraties nader toegelicht.

restauratie muren lunetten

De lunetten zijn cultuurhistorisch van aanzienlijke waarde (Projectbureau Hollandse Waterlinie 2003). De muren zijn echter behoorlijk in verval en dienen zo snel mogelijk gerestaureerd te worden. Hierbij moet evenwel zorgvuldig met de aanwezige (bijzondere) muurvegetatie worden omgegaan. Zo is het voor deze flora onder andere van belang dat er gebruikt wordt gemaakt van een speciale kalkmortel (-specie).

verplaatsen hondenuitlaatplaats

Voorgesteld wordt om de hondenuitlaatplaats langs de oevers van lunet 3 te verplaatsen naar een locatie aan het Houtense Pad (zie kaart). De bedoelde uitlaatplaats ligt in een zone waar deze gebruiksvorm niet gewenst is. Bovendien draagt afspoeling van de hondenmest bij heftige regenbuien bij aan de eutrofiëring van het water. Het situeren van hondenuitlaatplaatsen naast watergangen is om die reden af te raden.

Hetzelfde probleem doet zich voor langs de watergangen in het bebouwde gebied. Hoewel geen officiële uitlaatplaatsen worden hier veelvuldig honden uitgelaten. De taluds naast de watergangen liggen dan ook vol poep die met regen wegspoelen naar het water. Volgens het Hoogheemraadschap leidt dit tot een aanzienlijke eutrofiëring met algenbloei en een sterk toenemende plantengroei. Dit laatste leidt zonder regelmatig onderhoud dan weer tot ophoping van organisch materiaal in de watergangen.