Natuurlijk Lunetten integraal groenplan, deel 3 : beheersplan

index - inleiding - werkwijze - beheer van het groen - kosten - aanbevelingen - literatuur - matrix

3. het beheer van het groen (vervolg)

3.2.3 categorie Gras

Categorie Beheergroep Subgroep
gras dierweide  
  gazon  
  grasveld  
  hooiland 1×  
  hooiland 2×  
  zoom-/ruigtevegetatie  
  trapveld  

Tabel 6. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Gras

De categorie Gras omvat in Lunetten zeven beheergroepen. Deze indeling blijft in het onderhavige plan gehandhaafd, zij het dat er wel enkele aanpassingen worden voorgesteld voor met name de frequentie waarmee bepaalde maatregelen worden uitgevoerd en in de toedeling van de beheergroepen aan de verschillende gebiedsdelen.

De De werkpakketten voor deze beheergroepen worden in de huidige praktijk niet uitgevoerd. [ ... missing ... ]

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen "Gras" bestaat uit een vegetatie van diverse soorten gras en kruiden in wisselende verhoudingen en samenstelling. De categorie 'Gras' is onderscheiden in een aantal beheergroepen waarvan de verschijningsvorm via tussenstadia, verloopt van heel cultuurlijk naar natuurlijk. In die volgorde geplaatst ziet het rijtje er als volgt uit:
  • gazon/trapveld
  • grasveld
  • hooiland 1x
  • hooiland 2x
  • ruigte
Afhankelijk van het ontwikkelingsstadium waarin ze verkeren zijn de beheersgroepen uit de categorie "Gras" in het veld soms goed, soms nauwelijks tot niet te onderscheiden. Het raadplegen van tekeningen of lijsten is dan onontkoombaar. In enkele gevallen zijn ze herkenbaar aan voorzieningen die erop of erlangs staan, als b.v. doelen op een "Trapveld", strakke graskanten en boomspiegels op "Gazon" en "Grasveld". De beschrijving van de beheergroepen geeft in deze de meest maximale maar niet de feitelijk gewenste onbetwistbare duidelijkheid. Zoals reeds eerder aangegeven "bij twijfel tekeningen en/of lijsten raadplegen'.

Beheer van de graslanden algemeen

Het maaibeheer van de graslanden in Lunetten en elders in de stad Utrecht is middels een 4-jarig contract grotendeels uitbesteed aan een aannemer. Bij de jaarlijkse maaibeurten van de hooilanden wordt gewerkt volgens een vaste maairoute. Deze maairoute is vastgesteld op grond van praktische criteria en niet op basis de in de verschillende graslanden aanwezige natuurwaarden. Voor de graslanden in Lunetten (en elders in de stad) kan dit inhouden dat ze niet op het meest gunstige tijdstip gemaaid worden. Dit kan zeer nadelige gevolgen hebben voor zowel planten als dieren die gebaat zijn bij een constant beheer, vooral omdat we in het geval van Lunetten bij veel organismen te maken hebben met kleine en daardoor kwetsbare populaties. Idealiter zou de maairoute dan ook gebaseerd moeten zijn op een inventarisatie van waardevolle graslanden. Een andere mogelijkheid is de werkzaamheden aan te besteden in kleinere eenheden, bijvoorbeeld clusters van enkele wijken, waarbij duidelijk criteria zijn geformuleerd ten aanzien van de tijdstippen van maaien.

Ook bij het beheer van grazige vegetaties dient te worden gestreefd naar een zo groot mogelijke structuurvariatie. Dit kan gerealiseerd worden door niet alles volgens hetzelfde maairegime te maaien, maar verschillende maairegimes naast elkaar te hanteren, bijvoorbeeld stukken die tweemaal per jaar, eenmaal per jaar en eenmaal per twee jaar, gemaaid worden. Om een en ander ook praktisch toepasbaar te maken is het raadzaam aan te sluiten bij de inrichting van het gebied, dus van de aanwezig watergangen, bosplantsoenen en paden, die aanknopings- en herkenningspunten kunnen bieden voor het beheer van de aangrenzende graslanden.

3.2.3.1 beheergroep Dierweide

beheergroep 501 - "DIERWEIDE"
visuele hoofdkenmerken Een gras-/kruidenvegetatie, gelegen binnen een afgerasterd perceel, waarin periodiek of blijvend dieren vertoeven. Het gewas dient als voedsel voor de dieren.
opmerkingen Ter stimulering van de groei wordt regelmatig bemest. Daarnaast wordt zo nu en dan gebloot, de kanten bijgemaaid en kale plekken hersteld. Het terrein wordt zeer frequent afgezocht op voorwerpen/zwerfvuil dat schadelijk kan zijn voor de dieren. Soms maatregelen ter beperking van wateroverlast.
Op de beheermaatregelenkaart uit het rapport van de Streefbeeldfase zijn twee locaties aangegeven waar grasland aanwezig is dat voor begrazing in aanmerking komt. Het gaat hierbij om de graslanden behorende bij de Stadsboerderij in park De Koppel en om een perceel in het Beatrixpark dat nu begraasd wordt door paarden. Het verdient aanbeveling de begrazing in deze percelen te continueren al is het de moeite waard om na te gaan of er enige variatie in het begrazingsregime is aan te brengen, bijvoorbeeld door de begrazing te combineren met maaien (voor- of nabeweiding) of door andere dieren in te scharen (in plaats van paarden koeien of schapen). Voor het gebruik van de graslanden als weidegrond voor hun dieren worden bij voorkeur agrariërs (of andere particulieren) ingeschakeld die zelf verantwoordelijk zijn voor de verzorging van hun dieren, voor het onderhoud van het grasland en voor het onderhoud van de rasters. Een en ander zou geregeld kunnen worden in een pachtovereenkomst. Uitgangspunt bij het begrazen van graslanden moet zijn, dat dit minimaal kostenneutraal kan gebeuren.

Bij het inscharen van vee in genoemde graslanden moet ervoor gezorgd worden dat eventuele aanwezige (knot)bomen buiten bereik van de dieren blijven, bijvoorbeeld door deze uit te rasteren. Ook bij de keuze van het type vee is het raadzaam rekening te houden met de aanwezigheid van bomen. Dit met het oog op beschadiging van de bast door vraat (geiten) of door herhaaldelijk schurken.

3.2.3.2 beheergroep Gazon

beheergroep 511 - "GAZON"
visuele hoofdkenmerken Een gras- en in slechts geringe mate kruidvegetatie, metsoms in het voorjaar bolbloemen, dat ten behoeve van de gebruiksfunctie en/of representativiteit kort wordt gemaaid; waarvan de kanten en boomspiegels c.a. zijn gestoken.Behoudens wat verkleuringen bij langdurige droogte of kou heeft gazon het jaar rond hetzelfde beeld.
opmerkingen Wordt één keer per jaar gesleept en 20 tot 26 keer per jaar gemaaid. Het afgemaalde gewas blijft liggen. Als die massa wat groot is en verstikking dreigt, nadien nog eens gesleept. In extreme gevallen wordt het gewas verzameld en afgevoerd.

De lengte van het gras mag niet boven de 4 cm uitkomen. Kanten alsook de spiegels om bomen en obstakels worden 2 keer per jaar gestoken. Het terrein wordt, indien noodzakelijk, vrij van mollen en afgevallen blad gehouden, zonodig, al of niet pleksgewijs, bij-of doorgezaaid.

Voor het beheer van gazon worden twee aanpassingen voorgesteld en wel: Deze twee aanpassingen van het beheer leveren een kleine besparing op in de beheerkosten.

3.2.3.3 beheergroep Grasveld

beheergroep 521 - "GRASVELD"
visuele hoofdkenmerken Een gras-/kruid.vegetatie die ten behoeve van de gebruiksfunctie en/of representativiteit niet zo kort behoeft te worden gehouden als "Gazon". Heeft mede daardoor een wat holle stand. Mag maximaal tot 15 cm. hoogte uitgroeien.De harde kanten en de (zachte) spiegels om bomen en obstakels worden 2 keer per jaar gestoken. De overige zachte kanten worden in het geheel niet gestoken.
opmerkingen Wordt ca. 16x per jaar gemaaid. Het afkomende gewas blijft liggen. Wordt 1x per jaar gesleept.
De maaifrequentie die voor deze beheergroep wordt gehanteerd, ligt in verhouding tot de maximaal toelaatbare graslengte wel erg hoog. De frequentie ligt maar iets lager dan de minimale frequentie voor gazon (18 maaibeurten per jaar). Op grond van de toegestane graslengte kan worden volstaan met ca. 12 maaibeurten in een jaar (gemiddeld 1 maal per 2 weken uitgaande van een groeiseizoen van april tot oktober). Ervan uitgaande dat het afgemaaide gewas ook bij een maximale lengte van 15 centimeter niet behoeft te worden afgevoerd, kan dit een besparing van ca. 2500 euro op jaarbasis opleveren.

Verder worden er net als bij gazon in principe geen boomspiegels gestoken en onderhouden (zie ook Boom in gras).

Overwogen kan worden de beheergroep ook tot te passen rond de recreatieve voorzieningen (picknicktafels, banken), waardoor deze beter te gebruiken zijn.

3.2.3.4 beheergroep Hooiland 1x maaien en afvoeren

beheergroep 531 - "HOOILAND 1x MAAIEN EN AFVOEREN"
visuele hoofdkenmerken Een in mindere mate gras- en in meerdere mate kruidenvegetatie met een zo groot mogelijke soortenrijkdom. In de dynamiek daarvan is een zekere stabiliteit opgetreden. Explosies van pioniers (distel, brandnetel, e.a.) komen hierin niet meer voor.De biomassa is gering waardoor met 1x maaien en afvoeren per jaar kan worden volstaan. Het afvoeren van de biomassa is nodig om een zo open mogelijke structuur van het gewas te bewerkstelligen en het groeimilieu stabiel/arm te houden.
opmerkingen Het moment van maaien valt niet elk jaar precies gelijk.Dient plaats te vinden nadat het merendeel van de kruiden het zaad hebben laten vallen. Het afkomende gewas wordt doorgaans op een agrarische manier gehooid. De harde kanten 1 keer per jaar steken.
Deze beheergroep is van toepassing op vegetaties met een betrekkelijk geringe productie, op vegetaties op zeer natte standplaatsen en op graslandvegetaties met een zoomkarakter. Het maaitijdstip valt doorgaans omstreeks half september, maar kan onder invloed van het weer wat vervroegd of verlaat worden.

Het is aan te bevelen deze beheergroep ook toe te passen langs kleine watergangen. In de huidige praktijk wordt de oevervegetatie van deze wateren nu veelal tweemaal per jaar gemaaid, tezamen met het aangrenzende hooiland, terwijl het diverse organismen ten goede zou komen als er slechts eenmaal per jaar gemaaid wordt. Afhankelijk van de locatie zou langs de kleine watergangen een strook van 0,5 tot 1 meter kunnen worden aangehouden die alleen in september wordt gemaaid. Aangezien het hierbij gaat om kleine oppervlakten levert dit slechts een geringe besparing op.

Voorts is de beheergroep toe te passen op de overgangen van bosplantsoen naar grasland, zodat er, in combinatie met een struweelrand (mantel) een meer geleidelijke overgang ontstaat van de opgaande beplanting naar het grasland (zoom). Voor de breedte van deze strook zou een maaibreedte (2 tot 2,5 m) kunnen worden aangehouden. Op de overgangen van bosplantsoen naar grasland kan de toepassing van deze beheergroep worden afgewisseld met de beheergroep grasruigte, waardoor de gewenste structuurvariatie nog kan toenemen. Het verdient in dit geval aanbeveling een roulerend maairegime in te stellen waarbij gewerkt wordt met duidelijk begrensde en in het veld herkenbare eenheden, bijvoorbeeld stroken die aan de ene zijde worden begrensd door bos of een watergang en aan de andere zijde door een pad. Een andere mogelijkheid is om tijdens een jaarlijkse groenschouw (zie hoofdstuk 5) in onderling overleg af te spreken welke vlakken er in een bepaald jaar niet gemaaid worden. Ook in dit geval gaat het bij de aanpassing van het beheer slechts om geringe oppervlakten en levert de aanpassing maar een geringe besparing op.

Zo nu en dan kan het nodig zijn vegetaties die in principe slechts een keer per jaar gemaaid moeten worden, gedurende één of enkele jaren twee keer per jaar te maaien (en het maaisel af te voeren) om verruiging of de ongewenste dominantie van een of enkele soorten terug te dringen. Dit zou op dit moment onder andere moeten gebeuren met de zeer waardevolle graslandvegetatie op de wal ten westen van de brug over het water tussen Lunet 3 en 4 (zie zoneringskaart uit het Streefbeeldenrapport). Deze vegetatie herbergt een ten minste vijf Rode Lijst-soorten maar is vrij sterk aan het verruigen waardoor al enkele waardevolle soorten verdwenen zijn en andere achteruitgaan. Op de oostzijde van de wal is door de dominantie van braam al nauwelijks sprake meer van een graslandvegetatie, maar ook hier kan door een aantal jaren frequenter maaien het grazige karakter vermoedelijk wel hersteld worden.

3.2.3.5 beheergroep Hooiland 2x maaien en afvoeren

beheergroep 541 - "HOOILAND 2x MAAIEN EN AFVOEREN"
visuele hoofdkenmerken Een gras-/kruidenvegetatie, met soms nog pioniers, op een zo rijke ondergrond en tengevolge daarvan nog zoveel biomassa vormend dat, om legeren van het gewas te voorkomen en een verdere verarming van de ondergrond te bewerkstelligen, 2x maaien en opruimen per jaar is geboden.
opmerkingen Gelijk aan beheergroep 531 Hooiland 1x maaien en afvoeren.
Het grootste deel van de graslanden in de parken worden beheerd volgens de richtlijnen van deze beheergroep: het traditionele hooilandbeheer. Gezien de hoge natuurwaarden van veel graslanden in de parken van Lunetten (zie van den Bijtel, 2003a) is het van essentieel belang dat dit beheer wordt gecontinueerd. Aanpassingen van het beheer die worden gemotiveerd vanuit financiële overwegingen (beheerkosten) kunnen leiden tot een sterke afname van de natuurwaarden en in sommige gevallen ook tot een aantasting van het natuurlijke beeld van de graslanden. Wel kan na verloop van jaren op sommige locaties, bijvoorbeeld daar waar veel zand door de kleibodem is gemengd, een dusdanige verschraling optreden dat de gewasproductie sterk terugloopt. Op dergelijke locaties kan dan eventueel worden overgeschakeld naar een regime van eenmaal per jaar maaien en afvoeren, zonder dat de structuur en de soortenrijkdom van de grasland-vegetatie wordt aangetast. Op dit moment zijn in Lunetten geen locaties aanwezig waar een dergelijke omschakeling verantwoord is.

Bij het beheer van hooilanden is het zowel voor de planten als voor de in het gras levende diersoorten van belang dat de tijdstippen waarop gemaaid wordt, min of meer constant zijn. De meest gunstige maaiperioden zijn begin tot eind juni en half september tot oktober. Veel later of vroeger maaien, zeker als dat incidenteel gebeurt, kan leiden tot het (tijdelijk) verdwijnen van soorten. Overigens gelden deze richtlijnen voor gemiddelde klimatologische omstandigheden. In bijvoorbeeld extreem natte of koude jaren kan het praktisch of wenselijk zijn de eerste maaibeurt, later te laten plaatsvinden.

3.2.3.6 beheergroep Zoom-/Ruigtevegetatie

beheergroep 541 - "ZOOM-/RUIGTEVEGETATIE"
visuele hoofdkenmerken "Ruigte" is een hoog opschietende overjarige, laatbloeiende vegetatie van kruiden waarin in het algemeen geen grasachtige soorten voorkomen. Komt o.a. voor in en langs de randen van "Bosplantsoen" en "Water". Wordt 2x per gemiddeld drie jaar gemaaid en afgevoerd. Bij dreigende verhouting eerder ingrijpen. Van belang voor met name de kleine fauna.
opmerkingen Soortenrijkdom zo mogelijk nog wat verder vergroten. Eén keer per jaar de harde kanten steken.
De beheergroep Zoom-/Ruigtevegetatie heeft betrekking op zogeheten overstaande vegetaties, dat wil zeggen begroeiingen die niet jaarlijks gemaaid worden, maar een jaar of langer blijven staan ('overstaan'). In Lunetten beslaat deze beheergroep in de huidige situatie een oppervlakte van 21 ha en wordt toegepast langs de grotere watergangen en op de geluidswal. Langs bosplantsoen wordt deze beheergroep nauwelijks toegepast, al wordt dit in de beschrijvingen uit het Groenbeheersysteem van de gemeente Utrecht wel nadrukkelijk genoemd. Het is wenselijk dat deze beheergroep langs bosplantsoen meer wordt toegepast, bij voorkeur in afwisseling met hooiland 1x maaien en afvoeren (zie boven) volgens een roulerend maairegime. Dit zal er namelijk toe leiden dat ook in de grazige en kruidachtige vegetaties de structuurvariatie toeneemt, waardoor er voor meer soorten (planten en dieren) geschikte leefomstandigheden ontstaan.

In sommige gevallen kan het nodig zijn om in de ontwikkeling van de ruigtevegetaties in te grijpen, omdat een of enkele soorten dominant worden of de vegetatie verbost. In het eerste geval kan besloten worden enkele jaren achtereen wél te maaien. In het tweede geval dienen de aanwezige struiken gefaseerd te worden afgezet (zie ook de beheergroep Struweel). Bij grotere aaneengesloten ruigtecomplexen, bijvoorbeeld op de geluidswal, is het in verband met de structuurvariatie wenselijk enkele kleinere struweelgroepen te realiseren. Deze struweelgroepen dienen beheerd te worden conform de beheergroep Struweel. Buiten deze groepen dient de struikopslag te worden teruggezet, aangezien die ook het reguliere beheer (periodiek maaien) belemmert. Het onderhoud van een deel van de terreinen die onder deze beheergroep vallen, in het bijzonder die op de geluidswal, is sterk achterstallig en heeft meer het karakter van een struweel dan van ruigte. Het is wenselijk op geleidelijke en gefaseerde wijze de ruigte te herstellen, waarbij een aantal forse struweelgroepen in stand worden gehouden.

3.2.3.7 beheergroep Trapveld

beheergroep 541 - "TRAPVELD"
visuele hoofdkenmerken Een gras-/kruidenvegetatie dat zich visueel niet van 'Gazon' onderscheidt. Is te herkennen aan de aanwezigheid van doelen en/of kaalgespeelde plekken In de vorm van een langbenige driehoek.
opmerkingen Gelijk als een beheersgroep 511 "Gazon'. Wordt ter stimulering van de grasgroei regelmatig bemest met anorganische mest. Kaalgespeelde plekken worden heringezaaid, ongelijke ligging hersteld en mollen geweerd. De meest bespeelde gedeelten worden lx per jaar gedresd met zand, dat met het oogmerk het terrein enigszins stroef en doorlatend te houden. Met datzelfde oogmerk wordt het belucht met b.v. een vertidrain. Voor zover aanwezig de drainage eens per 5 jaar reinigen'. Indien de noodzaak en de ruimte daartoe aanwezig is verdient het soms aanbeveling het trapveld iets, of iets meer dan dat, te verleggen. Dat bevordert vaak de bruikbaarheid en vergemakkelijkt het herstel van de beschadigde grasmat.
Met betrekking tot deze beheergroep worden geen aanpassingen voorgesteld.

3.2.4 categorie Hagen

Categorie Beheergroep Subgroep
hagen haag lijnvormig  
  haag knipoppervlakte  
  losgroeiende haag  

Tabel 7. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Hagen

De categorie Hagen omvat in Lunetten drie beheergroepen. Hagen hebben als gevolg van hun gecultiveerd karakter slechts een geringe ecologische betekenis (broedgelegenheid en dekking) en worden veelal toegepast in het bebouwde gebied. Met uitzondering van de opmerking dat bij herstel en verjonging van hagen zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van inheemse soorten of van soorten die een nectarbron kunnen zijn voor insecten, wordt deze categorie verder niet besproken. Wel zijn voor de volledigheid de beschrijvingen uit het Groenbeheersysteem opgenomen.

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen Hagen doen zich in het algemeen voor als strakke, (geschoren) lijnvormige elementen, met een lichte niet woekerende of klimmende vegetatie aan de voet daarvan. Afhankelijk van de functie en/of het gewenste beeld zijn ze zeer variabel, zowel wat betreft het gebruikte plantmateriaal alsook wat betreft breedte en hoogte. Hagen bestaan uit relatief dicht opeen geplant, al of niet boomvormend loofhout (soms in dwergvorm) of coniferen, meestal van één soort/ variëteit soms on- of regelmatig met andere gemengd. Een enkele verdwaalde “fremdganger" ertussen is geen uitzondering. Hagen hebben veelal een scheidende - en/of camouflerende -en/of beeldbepalende functie. Het gebruikte plantmateriaal heeft een redelijk tot groot regeneratievermogen. Het loofhout is wet of niet bladverliezend. Ook het groen tegen/op/in geluidsschermen wordt tot de 'Hagen" gerekend. Geschoren hagen worden 1 á 2 keer per jaar geknipt. Losgroeiende hagen periodiek gesnoeid. De frequentie daarvan is o.a. afhankelijk van de soort plantmateriaal.

De beheersgroepen binnen de categorie "Hagen' onderscheiden zich naar het beeld waarin ze zich voordoen, te weten: de 'Haag' als geschoren lijnvormig element, de "Blokhaag', de 'Losgroeiende haag'en tegen/op/in/ "Geluidsschermen". De haag als eenvormig geschoren element is tevens onderscheiden naar zaken die te maken hebben met de haagvoet als, b.v. wieden en inboeten (uitgedrukt in m) en die met betrekking tot de te knippen oppervlakte (uitgedrukt in m2).

De knipoppervlakte is per element bepaald aan de hand van de volgende geïnventariseerde gegevens:

  • de gemiddelde hoogte van de haag
  • het één of tweezijdig knippen van de zijkant(en) van de haag
  • de gemiddelde breedte van de haag.
Afgeknipt /gesnoeid hout dient omgaand te worden opgeruimd en afgevoerd.

3.2.4.1 beheergroep Haag lijnvormig

beheergroep 611 - "HAAG - LIJNVORM - VOET C.A."
visuele hoofdkenmerken Zie "algemeen". Een lijnvormige haag van loofhout of coniferen die 2 soms 1x per jaar wordt geknipt.
opmerkingen Heeft betrekking op werkzaamheden die verricht worden aan de haagvoet en inboeten, uitgedrukt in m.

3.2.4.2 beheergroep Haag knipoppervlak

beheergroep 621 - "HAAG - LIJNVORM - KNIPOPPERVLAKTE"
visuele hoofdkenmerken Zie beheersgroep 611
opmerkingen Betreft de te knippen oppervlakte per keer, uitgedrukt in m2

3.2.4.1 beheergroep Losgroeiende haag

beheergroep 631 - "HAAG - LOSGROEIEND"
visuele hoofdkenmerken Een enigszins lijnvormig overkomende maximaal 2 m brede beplanting van loofhout zonder geschoren karakter en met een niet zo sterk ontwikkeld regeneratievermogen.
opmerkingen Worden, afhankelijk van de soort, 1x per gemiddeld 5 jaar gedeeltelijk gesnoeid. Wordt uitgedrukt in m haag.

3.2.4 categorie Heesters

Categorie Beheergroep Subgroep
heesters bodembedekkers  
  heesters en botanische rozen  
  sierheesters  
  vaste bak  

Tabel 8. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Heesters

De categorie Heesters omvat in Lunetten vier beheergroepen. Deze beheergroepen zijn in hoofdzaak van toepassing op groenelementen in het stedelijk gebied en hebben vaak een geringe oppervlakte. Er worden bovendien veel uitheemse soorten toegepast, vooral in de beheergroepen Bodembedekkers, Sierheesters en Vaste bak. De beheergroep Heesters en botanische rozen heeft veelal betrekking op beplantingen met inheemse soorten en onderscheidt zich vooral door ligging en omvang van de beheergroepen Bossingel en Struweel. In deze paragraaf wordt daarom vooral ingegaan op deze laatste beheergroep.

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen Een beplanting van gecultiveerde, laag bij de grond sterk vertakte houtige gewassen van één soort/ variëteit of gemengd met andere. De beplanting heeft veelal sierwaarde. Ook bodembedekkers, botanische rozen, klim - en leiplanten alsook kleine boompjes in losse -of vaste bakken worden ertoe gerekend. Gegeven de bijzondere eigenschappen, kwaliteiten en de zorg die gecultiveerde struik - en stamrozen behoeven zijn deze niet begrepen onder de categorie "Heesters" doch onder de categorie "Struikrozen'.

De beheersgroepen binnen de categorie "SHeesters" onderscheiden zich naar beplantingstype en locatie.

Beplantingskeuze

Welke diersoorten in de groenelementen in het stedelijk gebied een plek kunnen vinden wordt tot op zekere hoogte bepaald door de heestersoorten die in de beplantingen worden toegepast. Immers, de soortkeuze is bepalend voor de hoeveelheid dekking die er is en voor zover het de aanwezigheid van planteneters betreft het voedselaanbod. Aangezien dichte beplantingen die veel dekking bieden in verband met sociale veiligheid in het stedelijk gebied vaak ongewenst zijn, moet bij de soortkeuze vooral rekening gehouden worden met het aspect voedselaanbod. Vanuit die achtergrond is het raadzaam zoveel mogelijk inheemse soorten te gebruiken aangezien die voor bijvoorbeeld inheemse bladetende insecten en de diersoorten die daarvan leven, het meest geschikt zijn. Daarnaast kan ervoor soorten gekozen worden die veel nectar produceren en daarmee een functie hebben voor nectaretende diersoorten zoals dagvlinders maar ook veel wilde bijensoorten, een groep waartoe veel soorten behoren die voorkomen in het stedelijk gebied maar waarvan veel soorten sterk in aantal achteruitgaan (Koster 2000; Peeters & Reemer 2003). In dit verband is bijvoorbeeld al gewezen om bijvoorbeeld een soort als de vlinderstruik (Buddleya davidii) meer toe te passen (zie tabel 5). De overwegingen met betrekking tot de beplantingskeuze gelden voor alle beheergroepen uit de categorie Heesters.

3.2.5.1 beheergroep Bodembedekkers

beheergroep 701 - "BODEMBEDEKKERS"
visuele hoofdkenmerken Een beplanting bestaande uit bodembedekkende heesters, in het algemeen niet hoger dan 0.75 m. Door het hoge sluitingspercentage in volgroeide staat, krijgen kruiden slechts weinig kans tot ontwikkeling. In een bodembedekkende beplanting worden vaak solitaire sierheesters aangetroffen. Deze sierheesters worden niet als zodanig geïnventariseerd. De daaraan te besteden zorg is begrepen in het werkpakket dat bij de onderhavige beheersgroep 'Bodembedekkers' behoort. Het maaiveld is onkruidvrij.
opmerkingen De beplanting zo gesloten mogelijk houden. De solitaire sierheesters die er soms tussen staan mogen in oppervlakte niet de overhand krijgen. Randen langs paden c.a. niet laten overgroeien.
Er worden voor deze beheergroep met zijn sterk gecultiveerde karakter geen aanpassingen voorgesteld.

3.2.5.2 beheergroep Heesters en botanische rozen

beheergroep 721 - "HEESTERS EN BOTANISCHE ROZEN"
visuele hoofdkenmerken Een beplanting bestaande uit gecultiveerde heesters of botanische rozen, hoog 1,5 tot 3 m, meestal in gesloten blokken. Het maaiveld heeft een licht vegetatiedek van niet woekerende of klimmende planten.
opmerkingen Worden eens per gemiddeld 5 jaar gesnoeid.
Mede gezien het feit dat in de beheergroep volgens de beschrijving een licht vegetatiedek is toegestaan kan de frequentie waarmee de objecten geschoffeld worden - inclusief voorjaarsschoonmaak zes maal per jaar - worden teruggebracht naar vier maal per jaar in de periode eind april tot september. Er wordt dan gemiddeld eenmaal per zes weken geschoffeld. Het terugbrengen van de schoffelfrequentie levert een besparing op van 29,13 euro per 100 m2.

Verder worden de heesters conform de beschrijving gemiddeld eenmaal per 5 jaar gesnoeid. In het werkpakket voor de beheergroep Heesters en botanische rozen is dit vertaald in het jaarlijks snoeien van ongeveer 20 procent van de begroeiing. Hiermee wordt bereikt dat de snoeiwerkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd, alleen is de verstoring door de jaarlijkse herhaling van de werkzaamheden wel groot. Bekeken moet worden (in het bijzonder in relatie tot de aard en ligging van de groenobjecten) in hoeverre de snoeiwerkzaamheden niet eens in de twee jaar kunnen worden uitgevoerd en de totale cyclus dus wordt opgerekt tot 10 jaar.

3.2.5.3 beheergroep Sierheesters

beheergroep 751 - "SIERHEESTERS"
visuele hoofdkenmerken Een beplanting veelal bestaand uit gecultiveerde heesters met een geprononceerde sierwaarde van één soort/varieteit of gemengd met andere, doorgaans in vakken, met een sterk cultuurlijk-/representatief karakter. Groeihoogte tussen de 0.75 en 3 m.

Het maaiveld heeft een licht vegetatiedek van niet woekerende of klimmende planten.

opmerkingen Winter en zomersnoei, inboeten.
Mede gezien het feit dat in de beheergroep volgens de beschrijving een licht vegetatiedek is toegestaan kan de frequentie waarmee de objecten geschoffeld worden - inclusief voorjaarsschoonmaak zes maal per jaar - worden teruggebracht naar vier maal per jaar in de periode eind april tot september. Er wordt dan gemiddeld eenmaal per zes weken geschoffeld. Het terugbrengen van de schoffelfrequentie levert een besparing op van 57,51 euro per 100 m2.

Ook bij deze beheergroep dient het snoeien/afzetten van de struiken zoveel mogelijk gefaseerd te gebeuren, zij het dat de mogelijkheden daartoe tot op zekere hoogte bepaald worden door de betreffende soorten.

3.2.5.4 beheergroep Vaste Bak

beheergroep 771 - "VASTE BAK"
visuele hoofdkenmerken Een met behulp van keringen verhoogd gelegen heester-beplanting in/op woonstraten, pleinen c.a. In deze bakken komen zowel, kleine bomen (niet als boom geïnventariseerd), sierheesters als bodembedekkers voor. Het maaiveld is onkruidvrij.
opmerkingen Snoeien, inboeten en maaiveld onkruidvrij houden. De grondkerende voorzieningen zijn geïnventariseerd als 'Keringen" en maken derhalve geen deel uit van het werkpakket behorende bij de onderhavige beheersgroep "Vaste bak".
Er worden voor deze beheergroep met zijn sterk gecultiveerde karakter geen aanpassingen voorgesteld.

3.2.6 categorie Kruiden

Categorie Beheergroep Subgroep
kruiden bloembak  
  wisselperk  

Tabel 9. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Kruiden

De categorie Kruiden omvat in Lunetten twee beheergroepen. De beheergroepen uit de categorie Kruiden waar het hierom gaat hebben als gevolg van hun sterk gecultiveerde karakter slechts een geringe ecologische betekenis (potentiële nectarbron) en worden veelal toegepast in het bebouwde gebied. Met uitzondering van de opmerking dat bij aanleg/aanplant zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van soorten die een nectarbron kunnen zijn voor insecten, wordt deze categorie verder niet besproken. Wel zijn voor de volledigheid de beschrijvingen uit het Groenbeheersysteem opgenomen.

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen Onder "Kruiden" wordt hier verstaan niet houtige planten, al of niet gecultiveerd in een groot scala van soorten en variëteiten.

Waar de beheersgroepen binnen de categorie 'Kruiden' zich in onderscheiden is verre van eenduidig. Zo zijn er de standplaats (bloembak), het type kruid (heemplant), het wel of niet winterhard zijn (vaste plant/ wisselperk). De benamingen van de beheergroepen laten overigens zo weinig aan duidelijkheid te wensen over dat er in het algemeen geen twijfel zal oprijzen over wat er onder moet worden begrepen en verstaan.

3.2.6.1 beheergroep Bloembak Zomergoed

beheergroep 901 - "BLOEMBAK ZOMERGOED"
visuele hoofdkenmerken Een in verplaatsbare bloembakken voorkomende niet winterharde gecultiveerde kruidenvegetatie die 2 keer per jaar wordt vernieuwd.| De bloembakken komen het meest voor op representatieve plekken.
opmerkingen Grond verversen; 2 keer per jaar beplanting vernieuwen; maaiveld onkruidvrij houden; watergeven. De bloembak eens per gemiddeld 20 jaar vervangen.

3.2.6.2 beheergroep Wisselperk

beheergroep 941 - "WISSELPERK"
visuele hoofdkenmerken Overwegend één -of tweejarige gecultiveerde kruidachtige planten van allerlei aard en soort in vakken of borders. In het vroege voorjaar wordt het beeld in veel gevallen bepaald door niet verwilderde bolbloemen. Soms komen er in het vak enkele vaste planten en/of heesters voor. Het maaiveld is onkruidvrij.
opmerkingen Planten en opruimen bollen, kluitgoed en perkplanten; organische en anorganische bemesting doorgaans in korrelvorm; spitten; wieden; soms grond verversen; afdekken met takken; watergeven. Door de snel opeenvolgende cultures, veel aandacht voor de kwaliteit van het plantbed dat in het groeiseizoen een groot voortbrengingsvermogen dient te hebben (vochtvoorziening/- vasthoudend vermogen, doorwortelbaarheid, bemestingstoestand).

3.2.7 categorie Rozen

Categorie Beheergroep Subgroep
rozen struikrozen  

Tabel 10. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Rozen

De categorie Rozen omvat in Lunetten één beheergroep. De beheergroep heeft een sterk gecultiveerd karakter. De ecologische betekenis is zeer gering. De categorie wordt verder niet besproken. Wel zijn voor de volledigheid de beschrijvingen uit het Groenbeheersysteem opgenomen.

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen Een beplanting bestaande uit polyantha-/theehybriden struikrozen. Vanwege hun daarvan afwijkende eigenschappen, kwaliteiten en zorg, zijn ze niet begrepen onder de sierheesters (beheersgroep 0751). Klimrozen zijn begrepen onder beheersgroep 741 (klim-/Ieiplanten). Bodembedekkende rozen zijn begrepen onder beheersgroep 701 (bodembedekkers).Omdat stamrozen niet tot nauwelijks voorkomen, worden deze in het geheel niet geïnventariseerd.

3.2.7.1 beheergroep Struikrozen

beheergroep 1201 - "STRUIKROZEN"
visuele hoofdkenmerken Struikrozen zijn doorgaans geplant in vakken en wel zodanig dicht opeen dat ze in volle wasdom een gesloten tapijt van bloemen vormen.| Door het jaar heen is de verschijningsvorm nogal divers. Ze verloopt van kort afgeknipte, keurig in het gelid staande struikjes in het voorjaar, het bloemtapijt in de zomer, tot de wat minder kort geknipte struikjes in gespitte grond in de naherfst en winter toe.

Een vak struikrozen ligt er, het jaar rond, goed verzorgd bij. Het maaiveld is vrij van onkruiden. Per vak worden doorgaans slechts rozen aangetroffen van een soortvariëteit.

opmerkingen Winter-/zomersnoei, uitgebloeide bloemen knippen, wildopslag verwijderen, organisch en anorganisch bemesten (al of niet in korrelvorm), bestrijding ziekten en plagen met behulp van chemische middelen of meer milieuvriendelijkere vervangers daarvan, maaiveld mechanisch onkruidvrij houden, weggevallen exemplaren inboeten.

Vorengenoemde werkzaamheden doen zich eik jaar repeterend voor. Eens per gemiddeld 14 jaar het hele vak vernieuwen met inbegrip van verversing van de grond.

3.2.8 categorie Water

Categorie Beheergroep Subgroep
water oevervegetatie  
  watergang  

Tabel 11. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Water

De categorie Water omvat in Lunetten twee beheergroepen. De watergangen die onder gemeentelijk beheer vallen, zijn kleine secundaire watergangen in park De Koppel en het Beatrixpark. Alle overige watergangen vallen onder het beheer van de HDSR.

Het huidige gemeentelijk waterbeheer ... [ missing 3 subsections ]

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen Onder "Water" wordt hier verstaan open water (vijver, watergang) alsook de moerasachtig aandoende zones/plekken b.v. langs de oevers van watergangen/vijvers, soms een zompige plek zo maar ergens. De beheersgroepen onderscheiden zich naar functie en/of beeld. De benamingen spreken voor zich.

Het afvoeren/verwerken van de bij bewerkingen vrijkomende specie (vegetatie,anorganisch vuil en bagger) is, mits niet chemisch verontreinigd, in de werkpakketten begrepen.

Het storten/reinigen van wel chemisch verontreinigde bagger wordt uit andere bronnen dan het onderhoudsbudget gefinancierd.

Het beheer van de watergangen bestaat uit het jaarlijks maaien van de oeverbegroeiing (bij weinig gewasproductie eenmaal per 2 jaar) en in het geval van droogvallen de vegetatie die opslaat in de watergang, het eens in de twee of drie jaar pleksgewijs schonen van de watergang (verwijderen vegetatie), het periodiek en gefaseerd afzetten van struiken op de oever van de watergang en het 1x maal in de 10 jaar baggeren, waarbij de bagger wordt afgevoerd en niet op de kant wordt gezet.

3.2.8.1 beheergroep Oevervegatie

beheergroep 1801 - "OEVERVEGATIE"
visuele hoofdkenmerken Een als heel natuurlijk overkomende vegetatie van inheemse planten, met soms ook struiken, die typerend zijn voor een natte/zompige omgeving (riet, biezen, lisdodden, wilg, els etc.) of anders gezegd voorkomend op het grensgebied van droog en nat.| Het staat continue in het water. Het beeld is, mede afhankelijk van het seizoen, nogal divers. De zones kruidachtige vegetatie, die wel voorkomen op de (hoge) landzijde van oevers, daar waar gras aan water grenst, worden in de onderhavige systematiek niet gezien als oevervegetatie maar als te behoren tot de beheersgroepen "Ruigte" uit de categorie "Gras".
opmerkingen Maaien, verzamelen en afvoeren van de vegetatie.
In de beschrijving van de beheergroep Oevervegetatie wordt opmerkelijk genoeg alleen de emerse watervegetatie (waterplanten die uit het water omhoog groeien) tot de oeverbegroeiing gerekend en de eigenlijke oevervegetatie die in de waterverzadigde bodems aan de landzijde van een watergang groeit tot de beheergroep Ruigte. Dit is in tegenspraak met de algemene beschrijving van de categorie Water, waartoe ook zompige plekken gerekend worden.

In de huidige praktijk wordt de eigenlijke oevervegetatie van de watergangen die in beheer zijn van het Hoogheemraadschap deels beheerd als Hooiland, dat tweemaal per jaar gemaaid wordt en deels, onder andere langs het Inundatiekanaal, langs de Lunetten, en aan de zuidwestzijde van park De Koppel, als natte ruigte. De oevers van de watergangen die worden beheerd door de gemeente, worden wel als ruigte beheerd, maar zijn vaak sterk verbost en hebben daardoor meer het karakter van natte struwelen. Pleksgewijs gefaseerd afzetten van de aanwezige struiken is hier het devies.

Ook bij het beheer van de emerse watervegetatie is het zaak gefaseerd te werk te gaan en jaarlijks delen van deze begroeiing te laten staan, ten behoeve van diersoorten die overwinteren of zich voortplanten in bijvoorbeeld overjarig riet.

3.2.8.2 beheergroep Watergang

beheergroep 1821 - "WATERGANG"
visuele hoofdkenmerken Een doorgaans, al of niet slingerend, lijnvormig water met een aan-en/of afvoerende functie. De (water) diepte is variabel. Om explosieve groei van waterplanten c.a. te voorkomen, wordt in het algemeen gestreefd naar een waterdiepte van 0.80 tot 1.00 m. Dat is niet altijd haalbaar. Watergangen die alleen maar een afvoerende functie hebben vallen, bij langdurig uitblijven van neerslag, wel eens bijna of helemaal droog. Veel watergangen hebben, met name uit veiligheidsoverwegingen, een z.g. plasberm, zijnde een ondiepe zone langs de oever.
opmerkingen Het onderhoud van watergangen beperkt zich tot handhaving/schoonhouden van het voorgeschreven natte profiel. Het peil annex kwaliteitsbeheer berust bij anderen. Of een watergang naar behoren is onderhouden wordt in veel gevallen door derden gecontroleerd (geschouwd). Soms wordt een watergang maar voor de helft van de breedte onderhouden en de andere helft door een ander.

De werkzaamheden bestaan uit: regelmatig verwijderen van waterplanten en drijfvuil dat, afhankelijk van een aantal factoren, geschiedt in handkracht of met behulp, zowel boven als onder water, van een maaikorf of boot. Eens per gemiddeld 10 jaar de onderwaterbodem op diepte brengen.

Er worden geen aanpassingen voorgesteld voor het beheer van de watergangen zoals beschreven in het Groenbeheersysteem. Wel is het van belang dat de werkzaamheden zoveel mogelijk gefaseerd worden uitgevoerd en dat goed gekeken wordt of het uitvoeren van een bepaalde maatregel voor de functie (waterafvoer) van de watergang wel per se nodig is. Vaak kan bijvoorbeeld met het schonen van een watergang - het verwijderen van de watervegetatie - pleksgewijs of met een veel lagere frequentie worden uitgevoerd.

3.3 Nieuwe elementen

3.3.1 Aanleg versus structureel beheer

In het rapport van de Streefbeeldfase zijn een aantal inrichtingsmaatregelen opgesomd ter behoud of vergroting van de natuurwaarden van Lunetten. Het gaat hierbij onder andere om de aanleg van plasbermen, poelen en ecoduikers. In deze paragraaf worden de (kosten van het) structurele onderhoudmaatregelen (beheer) besproken. Het gaat hierbij zeer nadrukkelijk niet om de eenmalige aanlegkosten van deze elementen. Die zouden gefinancierd moeten (kunnen) worden uit subsidies, dan wel uit fondsen van andere projecten, zoals de spoorwegverdubbeling en de baggerwerkzaamheden.

Het is niet in alle gevallen mogelijk een accurate raming te maken van de kosten van het structurele beheer. In sommige gevallen (plasbermen) is dit ook niet nodig omdat beredeneerd kan worden dat het beheer van de nieuwe elementen niet meer kost dan het huidige beheer. In andere gevallen is eer simpelweg te weinig inzicht in de kosten die met de noodzakelijke maatregelen gemoeid zijn.

3.3.2 Plasbermen

De aanleg van plasbermen kan mogelijk gelijktijdig plaatsvinden met de baggerwerkzaamheden die in Lunetten worden uitgevoerd. Op verschillende plaatsen in het land, onder andere in Amersfoort, worden door de beherende instantie tijdens de baggerwerkzaamheden plasbermen aangelegd. Het onderhoud van plasbermen bestaat uit het eenmaal per jaar maaien of korven van de oeverbegroeiing, waarbij het de voorkeur geniet de vegetatie op sommige plekken te laten overstaan. De kosten van het beheer van deze elementen zijn niet hoger dan in de huidige situatie waarin de oeverbegroeiing veelal tweemaal per jaar gemaaid wordt.

3.3.3 Poelen

De aanleg van poelen kan in Lunetten een verrijkende invloed hebben, aangezien er op dit moment in de wijk geen geïsoleerde wateren die heel geschikt zijn voor onder andere amfibieën en libellen, aanwezig zijn. De aanlegkosten zouden gefinancierd kunnen worden uit subsidies. Het beheer van poelen bestaat uit: De kosten voor het beheer voor een poel met een oppervlak van ca. 250 m2 berekend op ca. 150 euro op jaarbasis. Het onderhoud van de poel hoeft niet per se door de gemeente te worden uitgevoerd maar kan ook door een bewonersvereniging, bijvoorbeeld het BOL worden verricht. Een en ander dient dan wel geregeld te worden in  een bindende beheerovereenkomst of contract. De onderhoudskosten voor de gemeente worden in dat geval gereduceerd tot nul.

3.3.4 Vissteigers

De A.U.H.V. heeft tijdens het opstellen van het plan de aanleg van enkele vissteigers bepleit. Deze steigers dienen niet alleen een recreatief doel maar kunnen tevens ongewenste vertrapping van de oeverbegroeiing voorkomen. De aanlegkosten van de steigers zou mogelijk gefinancierd kunnen worden uit subsidies. Voor het beheer en onderhoud ervan zou een beheer- en gebruikovereenkomst met de A.U.H.V. kunnen worden afgesloten, waardoor het beheer van de steigers niet op het gemeentelijk groenbeheerbudget drukt. Het beheer van een steiger bestaat uit:

3.3.5 Ecoduikers

Op een aantal locaties is de aanleg van ecoduikers voorgesteld (zie rapport Streefbeeldfase). Deze voorzieningen maken het mogelijk dat landdieren via een aangepaste duiker veilig wegen kunnen passeren. Op locaties waar al duikers liggen, bestaat deze voor gebruik door landdieren aan te passen door looprichels aan te brengen, op andere plaatsen zullen complete voorzieningen moeten worden aangebracht. Voor de aanpassing of aanleg van duikers kunnen mogelijk subsidies worden aangevraagd. Bij het Furka-plateau kan de financiering mogelijk worden gehaald uit de gelden die beschikbaar komen voor de herinrichting van dit gebied en de spoorverbreding.

Het onderhoud van de ecoduikers bestaat uit:

Dit laatste onderdeel wordt bij voorkeur uitgevoerd door vrijwilligers. Over de kosten van de overige onderdelen bestaat te weinig inzicht om tot een verantwoorde raming te kunnen komen.

3.3.6 Overige elementen verbindingen

In de voorgestelde verbinding dwars over het Furka-plateau tussen de spoorsloot Oud-Wulverbroekerwetering zijn behalve een drietal ecoduikers ook nog twee andere elementen opgenomen, te weten de aanleg van een vochtige greppel en de ontwikkeling/ instandhouding van een vochtige tot natte ruigte met struweel en eventueel een waterpartij. De aanlegkosten kunnen mogelijk (deels) worden gefinancierd met gelden die beschikbaar komen voor de herinrichting van dit gebied en de spoorverbreding. Het beheer van de vochtige greppel bestaat uit: Het beheer van de vochtige tot natte ruigte bestaat uit: De kosten van het beheer van deze elementen samen worden geraamd op maximaal 400 euro per jaar.