Natuurlijk Lunetten integraal groenplan, deel 3 : beheersplan

index - inleiding - werkwijze - beheer van het groen - kosten - aanbevelingen - literatuur - matrix

3. het beheer van het groen

3.1 beheer in het algemeen

Het beheren van terreinen en elementen is een kwestie van het maken van keuzen en afwegingen, waarbij rekening dient te worden gehouden met allerlei aspecten, zoals functie, gebruik, beheerkosten, ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Door de veelheid van aspecten waarmee bij het beheer rekening dient te worden gehouden, wordt in veel gevallen maatwerk gevraagd.

Welk van de bovengenoemde aspecten in het beheer de meeste nadruk krijgt, is tot op zekere hoogte subjectief. In dit beheerplan ligt de nadruk op de ecologische en landschappelijke waarden van het gebied, waarbij functie, gebruik en beheerkosten belangrijke randvoorwaarden vormen.

Het beheer van een groenelement inclusief de ecologische en landschappelijke waarden is vrijwel altijd gericht op de duurzame instandhouding daarvan. Duurzame instandhouding is iets anders dan nietsdoen. Groenelementen in het stedelijk gebied zijn  veelal te klein om de instandhouding via natuurlijke processen als successie, verval en natuurlijke verjonging te laten verlopen en bovendien stroken deze processen vaak ook niet met de functies en/of het gebruik van deze elementen. Daarom is beheer nodig. Dit beheer kan bestaan uit ingrepen die een aantal malen per jaar worden toegepast, zoals het maaien van hooiland, of eens in de zoveel jaar, zoals het periodiek afzetten van hakhout.

Beheer is er in principe op gericht bepaalde gewenste situaties te bestendigen door de natuurlijke successie in een bepaald stadium te houden (zie ook van den Bijtel 2003) of zelfs een stuk terug te zetten. Hoewel de meeste mensen zich met dit doel zullen kunnen verenigen, wordt de uitvoering van een beheeringreep, vooral in opgaande beplantingen, toch door velen ervaren als een forse aantasting van die gewenste situatie, en dat is het natuurlijk ook. Het alternatief is nietsdoen, anders gezegd de natuurlijke successie ongehinderd laten doorgaan. Hoewel ook dat ongetwijfeld soms interessante situaties kan opleveren, zoals in het bos aan de zuidzijde van park De Koppel, zal dit bijvoorbeeld in het geval van een aangeplant bosplantsoen veelal leiden tot een bosstrook met een hol karakter. De struiken groeien sterk uit en dragen alleen aan de bovenzijde nog blad; de stammen zijn over een groot deel van hun lengte kaal (staken). Van de eertijds zo weelderige begroeiing met zijn verschillen in hoogte en afwisseling tussen dichte en minder dicht begroeide delen is weinig meer over. Pas als er door sterfte van bomen en struiken gaten vallen in deze begroeiing kan er weer meer structuur ontstaan, maar dan zijn we wel vele jaren verder. Door bomen met rust te laten en periodiek (eens in de zoveel jaar) de struiken af te zetten – dat wil zeggen de stammen tot twintig à dertig centimeter boven de grond af te zagen – en dit gefaseerd (in gedeelten) te doen, kun je er als beheerder voor zorgen dat er een gevarieerde structuurrijke begroeiing in stand blijft. De afgezette struiken lopen vanuit de stronken vanzelf weer uit en na een jaar of drie is vaak alweer een mooi struweel ontstaan. Het tweede deel van de struiken wordt pas afgezet als het eerste deel weer is uitgegroeid tot forse struiken.

Gefaseerd beheer heeft tot doel de landschappelijke en ecologische effecten van beheersingrepen gedeeltelijk af te dempen. Door in een bossingel per keer slechts een deel van de struiken af te zetten blijft het landschappelijk beeld, het aanzien van de singel, grotendeels intact. Ook zijn de effecten voor dieren en planten minder groot – er blijft immers nog voldoende geschikt leefgebied over – dan wanneer alle struiken in één keer zouden worden afgezaagd. Niettemin zorgt een beheersingreep altijd voor een zekere mate van onrust en verstoring. Daarom ook is het bij bijvoorbeeld het snoeien van een struik verstandig om dit in een keer zodanig te doen dat het niet nodig is om elk jaar terug te moeten komen om weer enkele hinderlijke takken te verwijderen; één keer goed snoeien en vervolgens voor langere tijd rust geven. Vanuit die gedachte is er in dit plan ten aanzien van het beheer van opgaande begroeiingen (bossingels, hakhout, middenbos, heestervakken) ook gekozen voor langere beheerscycli, dus bijvoorbeeld in plaats van eens in de zes jaar, eens in de acht of twaalf jaar een ingreep (NB. De lengte van de cyclus wordt in hoge mate bepaald door de soort(en) waaruit een beplanting bestaat. De cycli die in dit plan wordt voorgesteld zijn gebaseerd op snelle groeiers als es, els en hazelaar.)

Figuur 1. Ontwikkeling van een aangeplant bosplantsoen bij nietsdoen (A) en bij gericht beheer (B)
De gevolgen van een ingreep kunnen ook worden beperkt door bepaalde maatregelen alleen in bepaalde perioden van het jaar uit te voeren en daarbij een aantal regels in acht te nemen. Zo worden kap- en snoeiwerkzaamheden in opgaande begroeiingen uitsluitend uitgevoerd in de periode juli-februari (dus buiten het broedseizoen van vogels; calamiteiten daargelaten) en blijft het maaisel van een grazige of kruidachtige vegetatie altijd enkele dagen liggen, zodat de gemaaide planten hun eventuele zaden kunnen laten vallen en allerlei minder mobiele organismen de kans krijgen om weg te kruipen.

In het vervolg van dit hoofdstuk worden de beheermaatregelen besproken voor alle in het kader van dit plan relevante beheergroepen en -subgroepen (zei hoofdstuk 2). Per beheergroep en –subgroep worden voorstellen gedaan voor eventuele aanpassingen van het gevoerde beheer, zodanig dat invulling wordt gegeven aan een van de drie hoofddoelstellingen van het Integraal Groenplan: het handhaven en verbeteren van de groene kwaliteiten (landschaps- en natuurwaarden). Om het plan ook voor mensen voor wie deze materie geen dagelijkse kost is begrijpelijk te maken, is achterin het rapport een verklarende woordenlijst opgenomen waarin de betekenis van enkele veelgebruikte termen wordt uitgelegd.

3.2 bestaande elementen

3.2.1 categorie bomen

Categorie Beheergroep Subgroep
bomen Boom in beplanting  
  Boom in gras  
  Boom in verharding  
  Knotbomen  

Tabel 2. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Bomen

De bomen in Lunetten zijn ondergebracht in vier beheergroepen. Opvallend is dat de beheergroep Lei- en fruitbomen niet wordt toegepast, terwijl er toch enkele leibomen aanwezig zijn, onder andere aan de rand van het plantsoen aan Tirol, waaraan op grond van omvang en leeftijd ook het predikaat monumentaal zou kunnen worden toegekend.

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen In ons relatief daaraan arme land wordt, om allerlei redenen, het handhaven uitbreiden van het bos- en bomenbestand, als erg belangrijk bevonden. Dat uit zich o.a. in:
  • wet- en regelgeving (de "Boswet" buiten de bebouwde kom en de "Kapverordering" binnen de bebouwde kom),
  • -subsidieregelingen ter zake.
Bomen worden minder dan voorheen alleen maar gezien als producenten van hout. In het beleven van de mens zijn het thans meer elementen van schoonheid waarbij men zich wel bevindt; onmisbare bondgenoten als het gaat om overleven in een milieu dat op velerlei fronten aan het aftakelen is. Er in bekwaamd /gespecialiseerd te zijn hoe bomen technisch en efficiënt in hun groeiproces te begeleiden, is en blijft een onmisbaar stuk geestelijke bagage van de professionele groenbeheerder. Daarmee volstaan, daar op een onderkoelde wijze mee omgaan zonder enig gevoel voor wat er in deze in de maatschappij leeft, kan evenwel niet meer. Verwacht wordt dat de beroepsbeoefenaren in het groen van die maatschappelijke ontwikkelingen goed zijn doordrongen, sterker nog, er een voortrekkersrol in vervullen en dat ze dat in hun zorg voor de bomen ook daadwerkelijk, zowel in woord, geschrift als uitvoerend handelen, manifesteren. Niet geaccepteerd wordt een berustende houding en/of verwijzing naar negatieve invloeden, mogelijk van een heel andere ordegrootte, waarop vanuit het vak geen of weinig invloed kan worden uitgeoefend. Te denken valt daarbij aan b.v. bodem-, water- en/of luchtverontreiniging, expansiedrang tot bouwen etc. Niet bij het irreële af, doch alles dient er op gericht te zijn bomen een zo hoog mogelijke leeftijd te doen bereiken. Veel zorg voor de standplaats derhalve en weerstand bieden daar waar het voortbestaan van bomen wordt bedreigd.
categorie 3 - "BOMEN"
algemeen Bomen hebben een opgaande stam die minimaal tot 1m boven maaiveld, doch meestal hoger, takvrij is. Bomen kunnen meerstammig zijn. De verschijningsvorm (de habitus) is doorgaans die van een zich normaal ontwikkeld hebbende boom, soms heeft ze een leivorm of is ze geknot. Bomen die in een van de beheersgroepen uit de categorie 'Bosplantsoen' staan zoals in 'Bossingel' en 'Parkbos', worden niet geïnventariseerd. Aangenomen is dat in het eindstadium van de beplanting gemiddeld op elke 100 m2 van vorengenoemde beheersgroepen zich één boom bevindt. De aan die bomen te besteden zorg/tijd is begrepen in de werkpakketten die bij die beheersgroepen behoren. Tijdschrijven c.q. kosten verantwoorden ten laste van de categorie "Bomen" mag derhalve nimmer betrekking hebben op bomen die voorkomen in de categorie 'Bosplantsoen'. De (veelal kleine) boompjes in boombakken, worden beschouwd als heesters (beheersgroep 71 1, 'Heester boombak').

De beheersgroepen binnen de categorie "Bomen" onderscheiden zich naar de standplaats van de boom (in beplanting, gras of verharding). Zolang een boom nog niet goed vast staat wordt deze gesteund, afhankelijk van de omvang van de boom, door één tot drie boompalen annex -banden. Het voorkomen van zichtbeneming bij bijvoorbeeld kruispunten van wegen, alsook het tot op voldoende afstand zichtbaar houden van verkeersborden c.a., is een voortdurend punt van zorg.

Beheer van bomenlanen en -rijen

De beschrijving van bomen concentreert zich, zoals uit de bovenstaande definiëring van de beheergroepen blijkt, op de standplaats van bomen. Er wordt voorbijgegaan aan het plantverband - solitair, in groepen of in rijen/lanen - en daarmee aan de beeldbepalende, landschappelijke en in mindere mate ecologische (geleiding) betekenis van met name bomenrijen en -lanen. Deze beeldbepalende en/of landschappelijke betekenis heeft ook invloed op het beheer. Immers, bij ingrepen als verjongen, kappen/rooien of vervangen van bomenrijen of -lanen is deze betekenis richtinggevend voor de wijze waarop de ingreep wordt uitgevoerd.

In Lunetten komen veel, al dan niet meervoudige bomenrijen en -lanen voor met een beeldbepalend karakter, onder andere op de dijk van het Inundatiekanaal en bij Vlieland.

De vitaliteit van sommige bomen in een aantal boomstructuren gaat achteruit en deze komen voor verjonging/vervanging in aanmerking (Stadsboerderij). Hierbij kan men op verschillende manieren te werk gaan:

Alle vier methoden hebben hun voor- en nadelen. De eerste methode heeft als groot nadeel dat het beeldbepalende karakter van een rij of laan gedurende langere periode geheel teniet wordt gedaan. Zodra de bomen evenwel een zekere wasdom bereiken, is er sprake van een eenduidig beeld: de bomen zijn even oud en hebben om en nabij dezelfde omvang.

Bij de andere drie methoden waarbij geleidelijk te werk wordt gegaan, zal dit eenduidige beeld gedurende de groeifase lange tijd ontbreken aangezien de afzonderlijke bomen een verschillende leeftijd en daarmee een verschillende omvang zullen hebben.

figuur 2 ontwikkeling laan of rij bij verschillende verjongingsmethoden

De keuze voor een van de vier methoden is sterk locatieafhankelijk en wordt bovendien mede bepaald door de soort waarmee de rij of laan herplant wordt (groeisnelheid). Om problemen te voorkomen, verdient het aanbeveling de bewoners te betrekken bij de besluitvorming over grote ingrepen als het verjongen van lanen of bomenrijen, zoals dat nu gebeurt bij de vervanging van de populierenlaan bij de Seychellen.

Verjonging en herplant van bomen

Bij verjonging en herplant van bomen, ongeacht het plantverband, dienen bij voorkeur inheemse soorten te worden gebruikt die kenmerkend zijn voor een groeiplaats op klei. De wildvormen van deze soorten kunnen ook worden toegepast in bossingels, parkbos en middenbos (als overstaander). In het bebouwde gebied komen ook cultivars van inheemse soorten met bijzondere eigenschappen (bijvoorbeeld resistentie tegen bepaalde ziekten) of kenmerken die ze geschikt maken voor toepassing in het stedelijk gebied, voor aanplant in aanmerking.

Het gebruik van uitheemse soorten wordt ontraden, zeker als het gaat om lanen, rijen, groepen of solitairen die in de parken staan of hieraan grenzen. Wel kunnen bepaalde soorten, zoals bijvoorbeeld plataan of paardekastanje, worden toegepast op locaties waar behoefte is aan een markante boom met een hoge sierwaarde.

Tabel 3. Inheemse boomsoorten van 'betere' gronden die in aanmerking komen voor toepassing bij vervanging van aanwezige bomen. In de kolom toepassing zijn enkele opmerkingen gemaakt.

Andere, deels locatieafhankelijke, voorwaarden die bepalend kunnen zijn voor de soortkeuze bij de vervanging van bomen zijn onder andere: Voor de soortkeuze is een gemeentelijke richtlijn opgesteld.
Het budget dat beschikbaar is voor het verjongen en vervangen van bomenlanen en -rijen of boomgroepen is ontoereikend. De kosten die gemoeid zijn met dergelijke grote ingrepen worden gefinancieerd uit het bestaande beheersbudget en gaan ten koste van andere beheersmaatregelen. Dit probleem kan worden opgelost door de eenheidsprijzen voor het rooien en aanplanten van bomen die gehanteerd worden in de werkpakketten flink op te schroeven, danwel met een zekere regelmaat gelden beschikbaar te stellen voor grotere ingrepen.

3.2.1.1 Beheergroepen Boom in Beplanting, in Gras en in Verharding

Voor het reguliere beheer van individuele bomen is het plantverband van ondergeschikt belang, maar is vooral de standplaats van betekenis. Bomen die in beplanting groeien, zoals bijvoorbeeld een bossingel of een heestervak, behoeven minder zorg dan bomen die in gras groeien. Bomen die temidden van verharding zijn aangeplant behoeven de meeste zorg. Het reguliere beheer van individuele bomen bestaat onder andere uit snoeien, opkronen, verwijderen dood hout, water geven en VTA-controle.

Het beheer dient in zijn algemeenheid gericht te zijn op de instandhouding van individuele bomen. Rooien van bomen vindt in principe alleen plaats als de kosten voor instandhouding onevenredig hoog oplopen, de vitaliteit van een boom zodanig achteruitgaat dat deze gevaar gaat opleveren voor zijn omgeving of een boom ernstig beschadigd is (stormschade, mechanische schade).

Beheer van boomspiegels

Bomen die temidden van verharding groeien zijn omgeven door een doorgaans rond perk met aarde, de boomspiegel. Deze boomspiegels worden langs mechanische weg zes maal per jaar vrijgemaakt van kruiden en grassen. De frequentie waarmee dit beheer wordt uitgevoerd zou, zonder het welzijn van de boom en het beeld aan te tasten, kunnen worden teruggebracht naar vier keer. Dit levert een kostenbesparing op van 4046,15 euro op jaarbasis.

In de huidige praktijk wordt blijkens de werkpakketten voor de beheergroepen ook voor bomen die in gras, om preciezer te zijn in de beheergroepen gazon en grasveld groeien, een boomspiegel vrijgehouden. De motivatie hiervoor is dat op deze wijze beschadiging van de stam (bij het maaien) wordt voorkomen. Het is evenwel de vraag of dit argument valide is, aangezien in omliggende gemeenten genoeg voorbeelden voorhanden zijn, waarin bomen die in gazon of grasveld groeien, niet voorzien zijn van een boomspiegel en evenmin een zwaar gehavende stam hebben. Het optreden van beschadigingen aan de stammen kan ook voorkomen worden door zorgvuldig werken.

Gezien het feit dat er in zijn algemeenheid een natuurlijker en speelser beeld ontstaat, dat beter aansluit bij het karakter van de wijk Lunetten - en bij de intenties van de initiatiefnemers tot dit plan - als de grasmat aansluit op de boomvoet, wordt voorgesteld bomen in gazon of grasveld niet langer te voorzien van boomspiegels. Het afzien van het creëren en onderhouden (schoffelen) van boomspiegels voor bomen die in gras groeien, levert bovendien een besparing op van 1510,74 euro op jaarbasis.

3.2.1.2 beheergroep Knotbomen

Het werkpakket voor de beheergroep Knotbomen omvat in grote lijnen dezelfde werkzaamheden als de werkpakketten voor de beheergroepen Bomen. Een deel van deze werkzaamheden is, gelet op de specifieke kenmerken van knotbomen, niet van toepassing en kunnen derhalve uit het werkpakket verwijderd worden. Het gaat hierbij om de werkzaamheden opkronen, het verwijderen van dood hout (vindt plaats tijdens het knotten), beheer en onderhoud van de boomspiegel, waarvan bij knotbomen geen sprake is, en standplaatsverbeteringen. Ook watergeven lijkt voor knotbomen gezien de standplaats niet noodzakelijk; het gaat in Lunetten bij knotbomen eigenlijk altijd om (oude) knotwilgen die langs oevers van watergangen staan. Tevens dient voor knotbomen, gezien hun karakter (stam met een kruin van takken die bij regelmatig onderhoud bescheiden afmetingen hebben) en groeiplaatsen (langs waterkanten), te worden nagegaan in hoeverre regelmatige VTA-controles vereist zijn.

Het reguliere beheer van volwassen knotwilgen bestaat uit het regelmatig - eens in de vier (tot vijf) jaar - knotten (afzagen) van de takken (pruik). Bij de aanplant van jonge knotbomen uit bijvoorbeeld wilgenstek worden in het eerste jaar alle takken die uit de stam groeien afgeknipt met uitzondering van de loten die zich aan de top ontwikkelen. In het derde of vierde jaar wordt de jonge boom voor het eerst geknot. Vervolgens wordt in het vijfde of zesde jaar de pruik gedund waarbij men ca. tien takken laat staan. In het zevende of achtste jaar wordt de boom weer in zijn geheel geknot, een activiteit die vervolgens elke vier (tot vijf) jaar herhaald wordt (Landschapsbeheer Nederland 1998).

[figuur: beheer knotboom uit wilgenstek]

[missing foto: oude knotwilgen in park De Koppel]

3.2.2 categorie Bosplantsoen

Categorie Beheergroep Subgroep
Bosplantsoen Bossingel  
  Hakhout Hakhout
    Middenbos
  Bos Parkbos
    Bos met verhoogde natuurwaarde
    Natuurbos
  Struweel  

Tabel 2. In Lunetten gehanteerde beheergroepen in de categorie Bosplantsoen

De categorie Bosplantsoen omvat in Lunetten vier beheergroepen. De beheergroep Hakhout is onderverdeeld in de subgroepen Hakhout en Middenbos. Voorts wordt voorgesteld de naam van de beheergroep Parkbos te vervangen door Bos en de term Parkbos te reserveren voor een subgroep. Andere subgroepen in de beheergroep Bos zijn Bos met verhoogde natuurwaarde en Natuurbos. In het vervolg van deze paragraaf wordt een nadere beschrijving gegeven van de onderscheiden subgroepen.

Beschrijving categorie in Groenbeheersysteem

algemeen Bosplantsoen bestaat overwegend uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en veelal ook een boomlaag. Langs paden is de kruidvegetatie kortgehouden en het gemaaide gewas afgevoerd of buiten de randen in het vak verwerkt. De bomenlaag ontbreekt bij de beheersgroepen 411 "Hakhout" en 431 "Struweel". Het beeldkarakter is doorgaans natuurlijk. De sluitingsgraad van het bomendak is variabel. De randen zijn niet strak. Niet altijd, maar in veel gevallen waar grasveld (beh. gr. 521), gras hooiland 1 x (beh.gr. 531) of gras hooiland 2 x (beh. gr. 541) grenst aan bosplantsoen, wordt in dat gras een soort overgangzóne langs het bosplantsoen gecreëerd. Zo'n zone wordt wel aangeduid als 'zoomvegetatie' wat geheel vergelijkbaar is met beheersgroep 551 'Grasruigte'. De breedte is variabel doch als het plantsoen redelijk is uitgegroeid minstens 3 m breed. Als bosplantsoen tevens de functie vervult van windscherm en/of dient ter maskering van achtergelegen voorzieningen, dient er voor gewaakt te worden dat opengevallen plekken die nevenfunctie(s) niet teniet doen. Inboeten is in die gevallen een noodzaak.

Met uitzondering van in de randen kan het snoei- en/of dunningshout, al dan niet in gekorte- of versnipperde vorm, veelal blijven liggen. De afmetingen en de ligging van het perceel zijn in deze bepalend.

In een overgangsfase zijn ook uitgegroeide (sier)heesterbeplantingen als bosplantsoen aangeduid. Bij inboet of renovatie dient die beplanting te worden vervangen door inheems materiaal. Waar bosplantsoen aan water grenst en er geen noodzaak is daarlangs een werkpad ten behoeve van het onderhoud van dat water te handhaven, mag bosplantsoen over het water heen huiven.

algemeen De bomen in de beheersgroepen 401 "Bossingel" en 421 "Parkbos" zijn niet als afzonderlijke bomen geïnventariseerd. Dit omdat die bomen een onlosmakelijk onderdeel zijn van het groenbeeld dat bij die beheersgroepen behoort. De aan die bomen verbonden werkzaamheden zijn dan ook in de bij die beheersgroepen behorende werkpakketten begrepen. Zo ook met betrekking tot de bomen die in bosplantsoen staan doch waarvan herkenbaar is dat ze een begeleidende functie vervullen voor b.v. een nabijgelegen pad, laan, weg, watergang of iets dergelijks. Ze staan uit dien hoofde veelal in een rij. Deze bomen dienen te worden onderhouden zoals beschreven onder beheersgroep 301 "Boom in beplanting". Ook de aan die bomen te besteden tijd en kosten komen ten laste van de onderhavige categorie "Bosplantsoen".

De beheersgroepen binnen de categorie "Bosplantsoen" onderscheiden zich enerzijds door het wel of niet aanwezig zijn van bomen daarin ("Bossingel" en "Parkbos" wel, "Hakhout" en "Struweel" niet) en anderzijds door de afmetingen van de percelen (breedte bossingel ca. 3 tot 10 m parkbos overwegend breder dan 10 m) en de daaruit voortvloeiende meer of mindere lichtinval. Meer licht geeft betere groeiomstandigheden voor, snellere groei van, dichtere en een andere kruidvegetatie (bossingel) dan diffuus licht (parkbos.)

Beheer van opgaande beplantingen (bosplantsoen) algemeen

Bij het beheer van opgaande beplantingen wordt gestreefd naar structuurrijke begroeiingen met een zo natuurlijk mogelijk aanzien, die plaats bieden aan zoveel mogelijk planten en dieren. Dit kan bereikt worden door: In tabel 3 is een globaal overzicht gegeven van de inheemse boomsoorten die op grond van de aanwezige bodems in Lunetten kunnen worden toegepast bij verjonging en/of vervanging van bomen. In tabel 5 is een soortgelijk overzicht gegeven van de soorten die bij de inboet van struiken kunnen worden toegepast. Anders dan bij bomen, waar de toepassing van cultivars met eigenschappen die zijn toegesneden op het gebruik in een stedelijke omgeving, te overwegen is, verdient het bij struiken de voorkeur alleen wilde vormen aan te planten.

Tabel 5. Inheemse struiksoorten van 'betere' gronden die in aanmerking komen voor toepassing bij vervanging van aanwezige bomen. In de kolom toepassing zijn enkele opmerkingen gemaakt.

Budget voor het beheer van opgaande beplantingen

In het jaarbudget voor het beheer van opgaande beplantingen (bosplantsoen) wordt voor maatregelen die periodiek, bijvoorbeeld eens in de zes jaar, moeten worden uitgevoerd een deel van het bedrag opgenomen (bijvoorbeeld een zesde deel) dat nodig is om na zes jaar de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. In de praktijk is het echter veelal zo, dat dit bedrag door de werkwijze die door de gemeente Utrecht gehanteerd wordt, niet daadwerkelijk gereserveerd wordt. Het gevolg hiervan is dat het periodieke beheer van opgaande beplantingen afhankelijk wordt van het al dan niet beschikbaar komen of zijn van budget. Dit is een ongewenste situatie omdat dit een planmatige aanpak van het beheer in de weg staat en in de praktijk vaak leidt tot beheerachterstanden. Zo was er in 2001 een achterstand van 75% op het benodigde onderhoudsbudget voor bosplantsoen. Middels jaarlijkse onderhoudsimpulsen en de daarvoor vereiste middelen is die onderhoudsachterstand voor 60-65% weggewerkt. Op tal van plaatsen in de gemeente (Overvecht, Lunetten) is dat door een gebrek aan middelen echter nog niet gelukt.

3.2.2.1 beheergroep Bossingel

beheergroep 401 - "BOSSINGEL"
visuele hoofdkenmerken Een beplanting voornamelijk bestaande uit inheems en in mindere mate exotisch materiaal met opgaande bomen met daaronder een struik- en kruidlaag. De breedte varieert van ca. 3 tot 10 m. De randen zijn over het algemeen gevarieerd en gesloten.
opmerkingen Boomvormers terugzetten naar minimaal 5 bij 5 meter. De struiken eens per gemiddeld 6 jaar dunnen. Streven naar natuurlijke habitus.
Bossingels onderscheiden zich van parkbos door hun geringe breedte (ca. 3 tot 10 meter) en komen wat betreft beheer nog het meest overeen met middenbos. De werkzaamheden uit het werkpakket van de beheergroep Bossingel hebben uitsluitend betrekking op de struiklaag. De bomen die in deze begroeiingen groeien, zijn niet geïnventariseerd, maar moeten beheerd worden volgens het werkpakket Boom in beplanting. Omdat het, door het ontbreken van een inventarisatie, onbekend is om hoeveel bomen het bij deze beheergroep gaat, is het moeilijk een schatting te maken van de kosten die gemoeid zijn met het onderhoud (ook in de huidige berekening van het benodigde budget voor het beheer van bossingels, zoals die door de gemeente wordt toegepast, wordt hiermee geen rekening gehouden). Wel is het zo dat bij het bezien van de inhoud van het werkpakket, dat er in vergelijking met bomen die in heestervakken in het bebouwde gebied groeien en die eveneens worden beheerd volgens het werkpakket Boom in beplanting worden beheerd, verschillende maatregelen achterwege gelaten kunnen worden. Het gaat hierbij in het bijzonder om maatregelen als opkronen en vormsnoei, maar ook zal er minder vaak dood hout dienen te worden verwijderd (enigszins afhankelijk van de standplaats) en zal er in principe geen water hoeven te worden gegeven omdat de groeiplaats minder geëxponeerd is (meer ondergroei) waardoor er meer vocht wordt vastgehouden.

Een belangrijk aspect bij het beheer van de struiklaag van bossingels is de fasering van de werkzaamheden. Het huidige werkpakket voorziet erin dat alle aanwezige struiken in een bossingel eens in de zes jaar worden afgezet. Voorgesteld wordt om dit te faseren door variabel te dunnen en per keer eenderde deel van de struiken af te zetten. Na vier jaar wordt dan het tweede eenderde deel afgezet en na acht het laatste eenderde deel. Na twaalf jaar is dan het eerste eenderde deel weer aan de beurt, zodat in feite drie elkaar overlappende cycli van twaalf jaar ontstaan. De bomen in de singels worden, behoudens enkele kleine ingrepen, zoals het verwijderen van dood hout dat gevaar op kan leveren, ongemoeid gelaten. In figuur xx is een voorbeeld gegeven van de wijze waarop deze fasering door middel van variabel afzetten in de praktijk kan worden toegepast. Een goede toepassing van de fasering en de realisatie van het doel - het ontwikkelen van een structuurrijke begroeiing met een zo natuurlijk mogelijk aanzien - vereist een zekere mate van 'Fingerspitzengefühl' van de beheerder.

Dit geldt ook zeker voor .... [missing]

Bij het toepassen van het variabel afzetten moet in het oog worden gehouden dat de stobben voldoende licht krijgen om weer uit te kunnen lopen. In dat verband kan ook beter niet te laag worden afgezet (minimaal 30 cm), omdat de stobben anders verstikt kunnen worden door hoogopschietende kruiden en niet meer uitlopen.

Figuur 4. Voorbeeld van het faseren van het beheer van de struiklaag in een bossingel, waarbij om de vier jaar eenderde deel van de struiken wordt afgezet. De bomen (wit) worden bij het beheer grotendeels ongemoeid gelaten.

De kosten van de fasering zijn niet hoger dan het nu toegepaste beheer. Weliswaar nemen de kosten, genormeerd op jaarbasis, voor de periodiek uit te voeren maatregelen, zoals afzetten, enigszins toe (in plaats van na zes jaar wordt eenzelfde bossingel na vier jaar alweer onder handen genomen), maar om de vier jaar wordt slechts eenderde van de oppervlakte bewerkt, waardoor de totale kosten afnemen (zie ook hoofdstuk 4). Op jaarbasis levert dit een aanzienlijke besparing op (zie hoofdstuk 4).

Voorts kan de maatregel 'prunus bestrijden' uit het werkpakket verwijderd worden, aangezien de Amerikaanse vogelkers Prunus serotina in de bossingels van Lunetten geen plaagvormende soort is. Dit levert op jaarbasis een besparing van 650 euro op.

3.2.2.2 beheergroep Hakhout

beheergroep 411 - "HAKHOUT"
visuele hoofdkenmerken Een periodiek, laag bij de grond, afgeknotte, inheemse beplanting van b.v. wilg, els, es of eik met een onderlaag van kruidachtige gewassen. Geen boomvormers.
opmerkingen De regelmaat waarmee het hakhout wordt afgezet is afhankelijk van groeiomstandigheden, de houtsoort en het al of niet hebben van handelswaarde van het afkomende hout op enig moment.  Bij geen handelswaarde het hakhout eens per gemiddeld 8 jaar terugzetten en afvoeren. Opengevallen plekken inboeten. De kruidlaag behoeft nauwelijks zorg en kan zich natuurlijk ontwikkelen. Dit zonodig stimuleren.

subgroep Hakhout

Op de beheermaatregelenkaart uit het rapport van de Streefbeeldfase wordt voorgesteld twee complexen te gaan beheren als hakhout. Het betreft hier de bospercelen in park De Koppel ten zuiden van de Filippijnen, het wilgenperceel op de geluidswal ten zuidwesten van de Stadsboerderij en de elzensingels langs de grachten van de Lunetten in het Beatrixpark. Behalve deze complexen zou ook het essenperceel op de zuidhelling van de kuil in park De Koppel als hakhout beheerd kunnen worden.

De ecologische waarde van hakhout wordt enerzijds bepaald door het cyclische beheer (kaalslag-struweel-jong bos-kaalslag), anderzijds door het feit dat de verschillende stadia uit de cyclus elkaar ruimtelijk afwisselen. Deze ruimtelijke afwisseling is in Lunetten te realiseren door ook in de kleine percelen voor een vlaksgewijze, gefaseerde aanpak te kiezen (zie figuur xx onder Middenbos). In de kleine percelen (geluidswal, zuidhelling kuil) kan een 8 tot 10-jarige cyclus worden toegepast waarbij om de 4 tot 5 jaar de helft van de totale oppervlakte wordt afgezet. Bij het iets grotere complex ten zuiden van de Filippijnen kan een 9-jarige cyclus worden toegepast, waarbij elke 3 jaar eenderde deel wordt afgezet. In dit complex zijn nu overigens nog overstaanders (abelen) aanwezig. Het verdient aanbeveling deze voorlopig te handhaven en het complex dus te beheren als middenbos.

[missing foto: oude knotwilgen in park De Koppel]

De kosten voor een gefaseerd beheer van hakhout zijn niet hoger dan die van de huidige werkwijze waarbij in een perceel hakhout alle bomen in één keer worden afgezet.

subgroep Middenbos

subgroep "MIDDENBOS"
visuele hoofdkenmerken Een periodiek, laag bij de grond, afgezette, inheemse beplanting van b.v. wilg, els, es of eik met een onderlaag van kruidachtige gewassen. Er is een open boomlaag (kroonsluiting <60%) aanwezig die bestaat uit meer duurzame boomsoorten (eik, linde, haagbeuk) die beheerd worden volgens het werkpakket Boom in beplanting.
opmerkingen Het hakhout wordt afgezet volgens een 9-jarige cyclus, waarbij er een vlaksgewijze fasering plaatvindt. De bomen - overstaanders - worden bij het afzetten van het hakhout ongemoeid gelaten. Incidenteel wordt dood hout dat gevaar op kan leveren uit de bomen verwijderd. Als de kroonsluiting van de bomen de 60% overschrijdt, wordt er selectief gedund.
Middenbos verschilt in feite alleen van hakhout in het feit dat er bomen aanwezig zijn die niet periodiek worden afgezet, maar zich mogen ontwikkelen tot volwaardige opgaande boom. Voor deze zogeheten overstaanders worden veelal andere, duurzamer soorten gebruikt als voor het hakhout. Op de beheermaatregelenkaart uit het rapport van de Streefbeeldfase wordt het boscomplex aan de noordzijde van park De Koppel te gaan beheren als middenbos.

Bij het beheer van het hakhout in het middenbos wordt een kapcyclus van 9 jaar voorgesteld, waarbij er een vlaksgewijze fasering met een tussenruimte van drie jaar wordt toegepast. Er ontstaan op deze wijze drie, elkaar overlappende cycli (zie figuur xx).

In het complex dat als middenbos beheerd moet gaan worden, zijn slechts enkele overstaanders aanwezig. De rest zal moeten worden aangeplant. De struwelen (mantels) die langs delen van de percelen aanwezig zijn, worden in twee keer afgezet, eveneens volgens een 9-jarige cyclus. Het is van belang dat de mantels nooit tegelijkertijd met de aangrenzende hakhoutpercelen worden afgezet. Voorts is het belangrijk dat bij het bepalen van de vlakken een noord-zuidrichting wordt aangehouden, zodat het bos altijd zijn functie als groene visuele afscherming van de woonwijk blijft behouden (zie figuur 5).

Figuur 5. Voorbeeld van het vlaksgewijs faseren van het beheer van hakhout (in een middenbos) volgens een cyclus van 9 jaar, waarbij om de drie jaar een vlak wordt afgezet. Het struweel langs de randen van het bos wordt in tweeën, eveneens volgens een 9-jarige cyclus afgezet. De opgaande bomen - overstaanders - die geen deel uitmaken van de hakhoutcyclus  zijn in dit schematisch voorbeeld niet weergegeven.

3.2.2.3 beheergroep Bos

In het Groenbeheersysteem van de gemeente Utrecht wordt deze beheergroep aangeduid als Parkbos. In dit plan worden de opgaande bossen onderverdeeld in een aantal subgroepen waar parkbos er een van is. Derhalve is de naam van de beheergroep Parkbos veranderd in bos, hetgeen ook beter van toepassing is op opgaande bossen elders in de stad, bijvoorbeeld de populierenbossen in het nieuwe park aan de Gageldijk.

subgroep Parkbos

subgroep "PARKBOS"
visuele hoofdkenmerken Een al dan niet transparante beplanting met een bosachtig karakter van overwegend inheems materiaal in percelen doorgaans breder dan 10 m, met een boom-, struik- en kruidlaag. De bomenetage sluit zich tot op ongeveer 75%.

"Parkbos" kenmerkt zich daarnaast door een milieu waarin een rijk gevarieerde wilde flora- en fauna het voor hen geschikte biotoop vinden. Ook stinzenplanten vinden er hun plek. Nestkasten in de bomen (veelal een activiteit van derden) zijn in een "Parkbos" een vertrouwd beeld.

opmerkingen Het onderhoud kenmerkt zich in hoofdzaak tot het nemen van gerichte maatregelen in de ontwikkeling naar volle wasdom, natuurlijke verjonging en de handhaving en/of vergrotingvan de verscheidenheid in biotopen voor flora en fauna, dit alles met aandacht voor het zich sociaal veilig kunnen voelen van de mens daarin.
De subgroep Parkbos omvat soortenrijke opgaande bossen met een gevarieerde structuur en (vaak) een afwisseling met open terrein (grasland). In dit beheerplan zijn de bossen rond de Lunetten aangeduid als parkbos.

Het beheer bestaat uit het periodiek afzetten van delen van de struiklaag, het vrijhouden van paden (snoeiwerk) en het jaarlijks deels maaien van de kruidlaag om een sterke verruiging van de vegetatie tegen te gaan. Het beheer van de bomen vindt plaats conform het werkpakket Boom in beplanting en bestaat onder andere uit het incidenteel verwijderen van dood hout dat gevaar oplevert en het herstellen van stormschade.

Er worden geen wezenlijke aanpassingen van de werkzaamheden voorgesteld. Wel zouden er ter verfraaiing van de parkbossen wat meer stinzenplanten kunnen worden aangeplant. Prunusbestrijding kan uit het werkpakket verwijderd worden, aangezien dit in Lunetten geen plaagvormende soort is.

subgroep Bos met Verhoogde Natuurwaarde

subgroep "Bos met verhoogde natuurwaarde"
visuele hoofdkenmerken Een vrij gesloten opgaand bos bestaande uit inheemse soorten bomen en struiken, en een aanzienlijk aandeel dood hout dat in het bos wordt achtergelaten. De kruid- en struiklaag zijn goed ontwikkeld. Natuurlijke processen worden zo min mogelijk verstoord tenzij deze gevaar of hinder opleveren.
opmerkingen Het beheer richt zich primair op het sturen, stimuleren en instandhouden van en het voorwaarden scheppen voor natuurlijke processen, waardoor zich in deze bossen ondanks hun geringe omvang een soortenrijke boslevensgemeenschap kan ontwikkelen.
De term "Bos met verhoogde natuurwaarde" is afkomstig uit het Programma Beheer. Hiermee worden bossen met een zo natuurlijk mogelijke soortensamenstelling en opbouw aangeduid. Met name de eisen die gesteld worden aan dood hout zullen in een stedelijke omgeving in verband met de veiligheid moeilijk te realiseren zijn. Maar hier kan wel naar gestreefd worden en door bijvoorbeeld krakkemikkige bomen te ontdoen van zijn zijtakken en een deel van de stam kan eventueel gevaar vroegtijdig worden ingedamd.

Op de beheermaatregelenkaart uit het rapport van de Streefbeeldfase is de gehele bosgordel op de geluidswal langs de Waterlinieweg en de A12 aangegeven als Bos met verhoogde natuurwaarde. Het beheer van de bossen uit deze subgroep bestaat voornamelijk uit incidentele werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het wegzagen van bomen die een potentieel gevaar opleveren (waarbij het hout in het bos wordt achtergelaten), het herstellen van stormschade en het gericht beheren van de bosranden, waarbij periodiek (gemiddeld eens in de 10 tot 15 jaar) een deel van de struik wordt afgezet en het vrijkomende takhout in het bos wordt achtergelaten door deze hetzij op rillen te zetten, hetzij dit te versnipperen en de snippers in het bos te verspreiden.

Alvorens over te gaan tot het voorgestelde beheer is het zinvol een aantal inleidende maatregelen te treffen, zoals:

subgroep Natuurbos

subgroep "Natuurbos"
visuele hoofdkenmerken Een opgaand bos bestaande uit inheemse soorten waarin de natuurlijke processen volledig de vrije hand wordt gelaten. Na verloop van tijd zal het bos het aanzien hebben van een geheel natuurlijke wildernis.
opmerkingen Het beheer bestaat uit nietsdoen. Alleen in uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld vanwege een juridische verplichting, wordt ingegrepen.
Natuurbos is een type bos, waarin geen actief beheer plaatsvindt en de ontwikkeling geheel aan natuurlijke processen (groei, verval, verjonging) wordt overgelaten. Er wordt dus ook geen dood hout weggezaagd en omgevallen bomen blijven liggen waar ze terecht zijn gekomen.

Op de beheermaatregelenkaart uit het rapport van de Streefbeeldfase is het wilgenbos aan de zuidzijde van park De Koppel aangeduid als natuurbos. Deze locatie is gekozen omdat het betreffende bos zich hier langs natuurlijke weg ontwikkeld heeft (op een voormalig zanddepot van Rijkswaterstaat) en dus al een volkomen natuurlijke soortensamenstelling en structuur heeft, en omdat de vrijwel jaarlijkse winterinundatie van delen van het bos een extra stuk dynamiek toevoegt die nergens anders in Lunetten is aan te treffen.

Het is van belang dat de gemeente Utrecht goed nagaat welke maatregelen zij in juridische zin moet treffen om de realisatie van dit type bos mogelijk te maken. Te denken valt bijvoorbeeld aan de plaatsing borden waarop wordt aangegeven dat betreding van het bos voor eigen risico dan wel verboden is. Tevens verdient het aanbeveling de bewoners van de wijk te informeren over het waarom van de gekozen beheervorm en over het doel ervan.

[missing foto: Wilgenbos De Koppel]

3.2.2.4 beheergroep Struweel

beheergroep 431 - "STRUWEEL"
visuele hoofdkenmerken Een inheemse, ca. 3 m brede struikbeplanting, in een overgangsfase soms nog bestaande uit uitgegroeide (sier)heesters, tussen 3 en 5 m. hoog, zonder boomvormers, met een onderbegroeiing van kruiden. 'Bossingel' en 'Struweel' lijken veel op elkaar. Het verschil tussen deze beheersgroepen wordt alleen gekenmerkt door het gegeven dat in een 'Bossingel' wel en in een 'Struweel' geen bomen/boomvormers voorkomen.
opmerkingen De struikbeplanting eens per gemiddeld 4 jaar dunnen en de boomvormers verwijderen. De kruidenvegetatie stimuleren. Bij inboet of renovatie inheems materiaal gebruiken.
Struwelen komen voor als geïsoleerde groepen of als mantels langs opgaande begroeiingen. In dit laatste geval worden ze gezien als onderdeel van het bos. Het reguliere beheer van struwelen bestaat uit het periodiek afzetten van de struiken. In de huidige praktijk wordt hierbij uitgegaan van een zeer korte cyclus van vier jaar. In zijn algemeenheid worden voor struwelen op rijkere gronden cycli van 10 jaar of meer aangehouden. Derhalve wordt dan ook geadviseerd om uit te gaan een cyclus van 10 jaar, zij het dat het bijvoorbeeld dicht langs paden wenselijk kan zijn een kortere cyclus aan te houden.

Het beheer van vrijliggende struwelen wijkt niet wezenlijk af van het beheer van struwelen langs opgaande begroeiingen (mantels). Ook in dit geval is een fasering in tijd en ruimte gewenst. Bij een reeks kleine struwelen (<25 m2) kan het beste vlaksgewijs gewerkt worden, dus door de struwelen om en om af te zetten met een tussenruimte van 5 jaar. Bij grotere struwelen kan dezelfde werkwijze gehanteerd worden als bij mantels (zie figuur 5).

Andere beheermaatregelen in struwelen bestaan uit het verwijderen van hinderlijke takken (bij voorkeur niet jaarlijks; zie paragraaf 3.1). Aangezien in een dicht struweel een kruidlaag grotendeels zal ontbreken of geheel uit voorjaarsplanten zal bestaan die later in het jaar weer verdwijnen, is het de vraag in hoeverre het maaien hiervan een zinvolle maatregel is. Dit maaien hoeft in ieder geval niet twee keer per jaar plaats te vinden, mogelijk met uitzondering van het groeiseizoen direct na afzetten van een struweel als verstikking van de stobben door kruiden moet worden tegengegaan. Ook het maaien van de kruidachtige vegetatie langs buitenranden van een struweel worden bij voorkeur slechts een keer per jaar gemaaid, zodat zich hier een zoomvegetatie kan ontwikkelen.